Aan weerszijden van de houten trap liep een nauwelijks twee
centimeter brede richel mee met de treden tot boven. Ter rechterzijde was er
alleen maar een muur. Links bevond zich de trapleuning, waarvan de onderste
helft op spijlen rustte en de bovenste helft in een muur gehaakt was. Ik legde
mezelf op om de vloer van het gangetje bovenaan de trap te bereiken zonder een
van de treden aan te raken. Dat kon door me via de spijlen tot halverwege de
trap op te hijsen, om vervolgens, met enkel de leuning als houvast mijn voeten
op de smalle richels te plaatsen. Op den duur was ik erg bedreven in deze door
niets dan dwangneurose ingegeven manier van 'naar boven gaan'. (Ik weet niet of
ik dit voldoende duidelijk heb beschreven. Ik weet niet of wie dit leest zich
er een voorstelling van kan vormen. Ik weet niet of iemand dit ooit zal lezen.)
Ik had nog wel meer dwangmatige handelingen. Meer daarover in de
hoofdstukken die gewijd zijn aan het spelen, de liefde en het schrijven.
Ik kon ook wel op een gewone manier naar boven gaan natuurlijk –
uiteindelijk zal ik dat wel meestal zo gedaan hebben. Maar er bleef in elk
geval altijd een trede verboden: de tweede. Die sloeg ik consequent over. En ik
ging erop zitten wanneer ik boos was of koppig. Of wanneer ik, zo stil
mogelijk, terug naar beneden was gekomen omdat ik niet kon slapen en mijn
ouders, die in de woonkamer naar de televisie zaten te kijken, niet durfde te
storen om nog een glas melk of water te vragen. Of ik ging op die tweede trede
zitten om de gesprekken af te luisteren die zij voerden met bezoekers en die ik
niet mocht bijwonen omdat kleine kinderen nu eenmaal vroeg moeten gaan slapen
en zo de vrolijke avonden van de ouders mogelijk moeten maken, onder andere
door er zelf geen deel van uit te maken.
Ik zat dan koppig op die tweede trede en keek naar het kastje voor
mij waarin de handschoenen werden bewaard en waarop de telefoon stond.
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2