woensdag 9 oktober 2019

LVO 28



Een paar jaar later waren de betrekkingen tussen Brugge en Stokkem danig bekoeld en ondernamen alvast mijn grootouders niet meer de lange reis naar Brugge. Of was het omdat bon papa nu echt te oud was geworden om met zijn Kever van de ene kant van het land naar de andere te tuffen? Hadden ze met die Kever iets voorgehad? Wie zal het nog zeggen.

In elk geval: ze kwamen niet meer. En toch bleef ik hun kleinkind, dus konden ze belangrijke katholieke rites de passage niet zomaar laten passeren. Dat bleek toen op een dag mijn moeder zei:

– De facteur heeft voor u een pakske gebracht.

U. Niet: jou.

Hier past een uitweiding over de taal die mijn ouders bezigden, en die zij zo doende op hun kinderen overplantten. Ik wil hierover nauwkeurig en desnoods uitvoerig zijn omdat taal mijn materiaal is en de kennis en het aanvoelen en de beheersing van dat materiaal voor mij van doorslaggevend belang zijn.

Aangezien mijn vader oorspronkelijk Franstalig was en mijn moeder van huis uit een Zuid-West-Vlaams streektaal had meegekregen, was een tussentaal in hun geval de oplossing om tot een linguïstisch compromis te komen. Wij werden – en met 'wij' bedoel ik mijzelf en mijn broer en zus – in het 'Algemeen Beschaafd Nederlands' opgevoed, kortweg ABN, een taal die ongeveer even ver verwijderd lag van de moedertaal van mijn vader als van het zwaar door het Frans geïmpregneerde Kortrijkse dialect van mijn moeder. (Zowel mijn vader als mijn moeder vielen op hoge leeftijd in grote mate op hun oorspronkelijke talen terug en pas nu ik dit opschrijf, realiseer ik mij hoe problematisch het voor hen, voor hun manier van met elkaar omgaan, moet zijn geweest dat zij geen van beiden hun eigen taal spraken, dat zij allebei altijd moesten vertalen, in taal omzetten wat zij inwendig dachten en voelden en beslisten te zullen gaan zeggen. Ook dát lijkt mij een belangrijk element om de stilte en kilte te doorgronden die vaak in ons gezin heersten.)

Algemeen Beschaafd Nederlands. Nuja, zo algemeen beschaafd was die tussentaal nu ook weer niet. Franse woorden en wendingen, vermomd als gallicismen, infiltreerden en doorspekten haar; de tweede persoon werd met ge en u aangesproken; zijn of haar bezittingen of eigenschappen werden met uw aangeduid en zeker niet met jouw; en als suffix voor de verkleinvorm kwamen -tje en -je niet in beeld, wel hadden we het over: huizeke, autookes, bakske, pakske.

Ik moet er geen tekeningske bij maken om duidelijk te maken welke impact het niet-gebruik van de vertrouwelijke vormen van de tweede persoon had op de omgangsvormen. Tussen mensen in Vlaanderen in het algemeen en tussen de leden van het gezin waarin ik opgroeide in het bijzonder.

In die tijd, toen nog overal dialect werd gesproken, veroordeelde onze huistaal ons in de buitenwereld tot een uitzonderingspositie. Want wie ABN sprak, mat zichzelf ook dat ‘beschaafde’ aan – alleen dat al was vaak voldoende om in de dialectsprekende omgeving op terughoudendheid te stuiten. ‘Moet je hem nu eens horen, wat verbeeldt hij zich wel?’

Het ABN was een soort van kunsttaal, en in die zin meer met het Esperanto of Volapük verwant dan met het Brugse dialect dat mijn vriendjes thuis en onder elkaar spraken en waarmee mijn ouders de draak staken. Mijn vader kwam eens thuis – ik was nog heel klein – met iets wat hij op straat had gehoord toen de ventende visboer passeerde: Vésse oâringhen, at sien gèle groâte! Taalgevoelig als hij was, riep hij die zin te pas en te onpas, louter om het plezier van de klanken te horen en te proeven – en bovendien zat er muziek in de cadens, dus was het een vorm van zingen. Het werd een van de slagzinnen van onze private language. Ik vond dat grappig, zonder overigens te begrijpen waar het over ging. Het heeft lang geduurd, tot lang nadat de laatste visboer uit het straatbeeld was verdwenen, vooraleer ik doorhad dat het over groot uitgevallen verse haringen ging. Dat groâte had niets met graten te maken maar met de omvang van de gevente vissen. Overigens, verse haring was nu eens iets wat bij ons nooit op tafel kwam. Wel aten we het soms in gepekelde vorm, uit een bokaal, samen met een pluk doorweekte ajuinschilfers opgerold op een stokje: als rolmops.



(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin