Genoeg uitgeweid over mijn materiaal, taal. Mijn
moeder zei dus, gespeeld achteloos, iets wat eigenlijk helemaal niet in haar
aard lag:
– De facteur heeft voor u een pakske gebracht.
Ik keek verbaasd op. De postbode bestelde nooit
pakjes. En zeker niet voor mij.
– Kijk maar onder het afdakske.
Links van de garagepoort, die een eindje voor de
voorgevel van ons huis uitstak, was er inderdaad een klein stukje buitenvloer
overdekt: het platte dak waarmee het vooruitstekende stuk garage was afgedekt,
strekte zich uit tot boven een deur die rechtstreeks toegang gaf tot de
woonkamer, in de hoek waar het bakske
stond waarmee de televisieantenne boven op het dak aan het draaien kon worden
gebracht en waar mijn moeder met de kerstdagen de kerstboom plaatste en
optuigde.
Deze deur werd nooit gebruikt. De echte voordeur, een
zwaarder, witgeschilderd houten deur met sierprofielen en een met een kleine
tralies beveiligd luikje waardoorheen de aanbeller kon worden getaxeerd
alvorens eventueel te worden binnengelaten of te woord gestaan, bevond zich aan
de zijkant van het huis.
Ik begaf mij naar het afdakske. Nieuwsgierig uiteraard, maar enigszins op mijn hoede.
Het grote kartonnen pak, door mijn moeder ironisch pakske
genoemd, stond, rechtop tegen de muur aanleunend, op mij te wachten.
Ongeveer één meter hoog en anderhalve meter lang, en nauwelijks twintig
centimeter breed. Mijn naam – mijn
naam! – stond er met grote letters op geschreven, het juiste adres eronder:
Populierendreef 29, Assebroek, Brugge, West-Vlaanderen, en de hele
rechterbovenhoek was volgeplakt met driftig afgestempelde Belgische Boudewijns.
Ik kon niet wachten met de doos open te maken, had
geen idee.
Ik had geen fiets verwacht, om de heel eenvoudige
reden dat ik in de vorm van de doos geen fiets had herkend: het stuur was
zodanig gebogen dat beide armen niet buiten het volume uitstaken, en ook de
pedalen moesten nog worden gemonteerd. Maar het was wel degelijk een fiets:
mijn eerste echte eigen fiets, een rode, nog niet het volwassen model maar toch
ook al geen kinderfietsje meer. Of een plastic tractor-driewieler met de
trappertjes aan weerszijden van het enige voorwiel, godbetert. Dat was het
vorige cadeau van mijn grootouders geweest – misschien wel om mij te doen
vergeten dat bij de eerste verhuizing die ik mij later bewust zou herinneren,
die naar de Populierendreef, een dierbare driewieler was verloren gegaan. De
tractor had zijn tijd meegegaan, tot het voorwiel was afgebroken. Het tuig is
nu allang verdwenen – een mens vraagt zich soms af waar al die dingen blijven.
Duizenden kilometers heb ik gereden met de fiets die
uit het kartonnen pak tevoorschijn kwam. Ik fietste ermee naar school, ik
fietste ermee naar vrienden, ik speelde er ritten van de Tour de France mee na
en waande me Roger De Vlaeminck, ik crosste ermee door de velden en plassen en
in het Paalbos, ik voetbalde er zelfs mee. Ja, shotten op de fiets, cyclobal: een halsbrekende activiteit
maar toch ook goed voor de coördinatie, de behendigheid, het evenwicht.
Tot het stuur eraf kraakte. De fiets bleef vaak buiten
staan, in weer en wind, en de stuurstang was beginnen te roesten – een
afbraakproces dat aan mijn aandacht was ontsnapt. Tot het onvermijdelijke
gebeurde. Gelukkig niet op volle snelheid of tijdens een of ander waaghalzerij,
neen, gewoon, ik stapte op mijn fiets en hield het stuur in mijn hand. Ik had
mij ernstig kunnen bezeren.
Dat afgekraakte stuur heeft de aanschaf van de
grijsgroene 'herenfiets' bespoedigd waarmee ik tot het eind van mijn
middelbareschooltijd de meeste van mijn verplaatsingen zou maken: naar school,
naar de bakker of beenhouwer waarheen mijn moeder me vaak stuurde om een
boodschap, een groot wit gesneden of een halve kilo gehakt. Of, zolang ik geen
koersfiets had, de rondjes die ik koerste met mijn vakantiekameraad Luc
Claeysier. Vanaf mijn zestiende reed ik ermee naar de avondlessen in de
tekenacademie, al mocht ik daar af en toe ook eens de Mobilettebrommer van mijn
zus voor gebruiken.
Lees hier LVO vanaf het begin