Het grootste deel van het jaar waren mijn grootouders
van vaderszijde een verre factor waarmee nauwelijks rekening diende te worden
gehouden. Dat daarbij niet enkel de afstand een rol speelde, heb ik pas veel
later vermoed en uiteindelijk ook beseft.
Want inderdaad: Stokkem lag in die tijd een halve werkdag
autorijden van Brugge verwijderd. En uiteraard lag het meer voor de hand dat
wij naar ginder reisden dan dat mijn vaders ouders tot bij ons zouden komen. Ik
kreeg bonne maman en bon papa dan ook maar één, hooguit twee
keer per jaar te zien. Ik stond er niet bij stil dat dit betekende dat mijn
vader zijn ouders al even zelden ontmoette – en natuurlijk was ook het
omgekeerde waar: ook zij zagen hun kind maar weinig. Als ik er dan nog bij denk
dat het contact met de familie in Limburg werd verbroken toen ik een jaar of
vijftien was, kom ik tot de conclusie dat ik, alles bij elkaar geteld en los
van die twee keer één week ‘vakantie’ die ik bij hen doorbracht, mijn
grootouders slechts een twintigtal keer heb gezien. En wellicht nog minder.
In mijn ouderlijk huis heb ik mijn grootouders maar
één of twee keer te zien gekregen. Ik denk dat het naar aanleiding van mijn
eerstecommuniefeest moet geweest zijn, maar ik herinner het mij niet meer
precies. Misschien was het de plechtige communie van mijn zus. Of van mijn
broer. Ik zie nog een lange feesttafel voor me waarvoor, om hem geplaatst te
krijgen, mijn moeder in de woonkamer de schikking van de meubels volledig had
moeten omgooien. Ik voel nog altijd de angst om mijn witte overhemd te
bevlekken met de bosbessengelei die samen met het gebraad en de
aardappelkroketten werd opgediend. Ook het damasten tafellaken, dat enkel bij
hoogst bijzondere gelegenheden werd bovengehaald en uitgespreid, was akelig
wit.
Hoeveel keer zou mijn moeder dat tafellaken hebben
gebruikt?
De definitieve verwijdering en verzuring zouden pas
later intreden. Voorlopig kon de relatie met het verre Stokkem maar beter
worden onderhouden, al waren de beweegredenen opportunistisch: je wist nooit
dat er nog iets uit de kast viel met Nieuwjaar of Sinterklaas. Zo diende, om de
banden strak te houden, een correspondentie te worden gevoerd. Met Pasen en
Kerstmis werd mij uitdrukkelijk verzocht, om niet te zeggen dat ik ertoe
verplicht werd, om een kaartje met beste wensen ‘naar Stokkem’ te sturen. De
voorzijde van het kaartje toonde aangepaste, met de voet of de mond
geschilderde tekeningen – iets met een haas en eieren met Pasen, terwijl de
winterse iconografie ijspret, sledes en met sneeuw overladen pijnbomen
voorschreef. Af en toe werd ik aangemaand om aan bonne maman en bon papa een
uitgebreider schrijven te richten om te berichten over mijn alweer uitstekende
schoolresultaten. Alles in het Frans gesteld, uiteraard.
Het zal, zoals veel van dit soort zaken, maar een paar
keer zijn voorgevallen – maar toch is de tegenzin waarmee ik mij van deze
schrijftaak kweet mij bijgebleven. Ik wist immers niet wat ik die voor mij
vreemde mensen moest melden, de emotionele band was te dun om mijn woorden het
aura van oprechtheid te verlenen. Ik bezondigde mij derhalve aan een
inspiratieloze opsomming van clichés over het weer en de school. Een terugblik
op de voorbije zomervakantie mocht natuurlijk niet ontbreken. En ik verzuimde
niet uitermate beleefd en geijkt te informeren naar de gezondheid van mijn
grootouders. Ten slotte zal mijn moeder er wel op hebben toegezien dat ik niet
vergat de wens uit te drukken de volgende zomer toch zeker minstens een week
nog eens in het verre Stokkem te mogen doorbrengen.
Lees hier LVO vanaf het begin