Tot hier wat ik over mijn grootouders langs vaders
kant te melden heb. Over de ouders van mijn moeder kan ik veel korter zijn. Toen
ik geboren werd, was mijn moeders vader al lang dood. En mijn moeders moeder
zal te zeer begaan zijn geweest met haar eigen besognes om zich nog om mij te
bekommeren. In elk geval: ik heb háár nooit gekend. Ik ken niet eens haar
namen. Ze zal mij wel eens in haar armen hebben gehouden, maar ze stierf toen
ik nog niet kon spreken.
Mijn moeder was in een reeks van dertien de laatste.
Het erfgoed van die kant raakte danig verstrooid. Niets ervan heeft mij
bereikt. Uit Bavikhove bereikte mij dus geen pendant van het Stokkemse glaswerk
of de alpiene souvenir-kurkentrekker uit de keukenlade van Jules Cornet en
Hélène Salmon.
Hebben die twee grootouderparen elkaar ooit gezien? Ik
vraag het mij af. Het was geen sinecure om in de vroege jaren vijftig van de
ene kant van het land naar het andere te reizen, van Eisden naar Bavikhove. Ik
meen mij te herinneren dat mijn moeder mij nog verteld heeft dat haar
schoonouders aanwezig waren op haar huwelijk. Ze waren daarvoor per trein naar
Kortrijk gereisd, wellicht vanuit Luik. Maar tot een regelmatig va-et-vient kwam het nooit. Een boer
verlaat zijn erf node, en voor de Henegouws-Limburgse inwijkelingen zal het
rurale Zuid-West-Vlaanderen een al te exotische bestemming zijn geweest.
Het lukt me niet me de confrontatie voor te stellen
tussen de Franstalige mijnfunctionaris en de norse vlasboer die als een
streuveliaanse stamhouder enkel het West-Vlaams machtig was, zijn kinderen met
harde hand en onwrikbare principes opvoedde, en zijn vrouw behandelde zoals
toen te doen gebruikelijk was: zonder zachtheid of ten hoogste met een
verwrongen tederheid, misschien zelfs met luid geblafte woorden of een harde
hand. En neem er dan nog eens mijn grootmoeders bij: een door de economische
migratie van haar echtgenoot uit haar vertrouwde omgeving weggerukte en
daardoor gefrustreerde en vereenzaamde onderwijzeres en een diep in de Vlaamse
Leieklei verwortelde boerin die geen woord Frans sprak, de gallicismen die in
haar Kortrijkse dialect waren ingezonken niet te na gesproken.
Het verschil moet groot zijn geweest. En toch hebben
mijn ouders een poging ondernomen om de kloof te dichten. Een poging.
Lees hier LVO vanaf het begin
Hier eindigt hoofdstuk 1 ‘De voorvaderen’ van deel 1 ‘Het sanatorium van
Aalst’. Alvorens hoofdstuk 2 ‘De vernielde hof’ aan te vatten, zal ik een
uitweiding moeten inlassen over het gebruik van echte en gefingeerde namen: LVO
44bis.