zondag 27 oktober 2019

LVO 44



Tot hier wat ik over mijn grootouders langs vaders kant te melden heb. Over de ouders van mijn moeder kan ik veel korter zijn. Toen ik geboren werd, was mijn moeders vader al lang dood. En mijn moeders moeder zal te zeer begaan zijn geweest met haar eigen besognes om zich nog om mij te bekommeren. In elk geval: ik heb háár nooit gekend. Ik ken niet eens haar namen. Ze zal mij wel eens in haar armen hebben gehouden, maar ze stierf toen ik nog niet kon spreken.

Mijn moeder was in een reeks van dertien de laatste. Het erfgoed van die kant raakte danig verstrooid. Niets ervan heeft mij bereikt. Uit Bavikhove bereikte mij dus geen pendant van het Stokkemse glaswerk of de alpiene souvenir-kurkentrekker uit de keukenlade van Jules Cornet en Hélène Salmon.

Hebben die twee grootouderparen elkaar ooit gezien? Ik vraag het mij af. Het was geen sinecure om in de vroege jaren vijftig van de ene kant van het land naar het andere te reizen, van Eisden naar Bavikhove. Ik meen mij te herinneren dat mijn moeder mij nog verteld heeft dat haar schoonouders aanwezig waren op haar huwelijk. Ze waren daarvoor per trein naar Kortrijk gereisd, wellicht vanuit Luik. Maar tot een regelmatig va-et-vient kwam het nooit. Een boer verlaat zijn erf node, en voor de Henegouws-Limburgse inwijkelingen zal het rurale Zuid-West-Vlaanderen een al te exotische bestemming zijn geweest.

Het lukt me niet me de confrontatie voor te stellen tussen de Franstalige mijnfunctionaris en de norse vlasboer die als een streuveliaanse stamhouder enkel het West-Vlaams machtig was, zijn kinderen met harde hand en onwrikbare principes opvoedde, en zijn vrouw behandelde zoals toen te doen gebruikelijk was: zonder zachtheid of ten hoogste met een verwrongen tederheid, misschien zelfs met luid geblafte woorden of een harde hand. En neem er dan nog eens mijn grootmoeders bij: een door de economische migratie van haar echtgenoot uit haar vertrouwde omgeving weggerukte en daardoor gefrustreerde en vereenzaamde onderwijzeres en een diep in de Vlaamse Leieklei verwortelde boerin die geen woord Frans sprak, de gallicismen die in haar Kortrijkse dialect waren ingezonken niet te na gesproken.

Het verschil moet groot zijn geweest. En toch hebben mijn ouders een poging ondernomen om de kloof te dichten. Een poging.




(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin

Hier eindigt hoofdstuk 1 ‘De voorvaderen’ van deel 1 ‘Het sanatorium van Aalst’. Alvorens hoofdstuk 2 ‘De vernielde hof’ aan te vatten, zal ik een uitweiding moeten inlassen over het gebruik van echte en gefingeerde namen: LVO 44bis.