zaterdag 12 oktober 2019

LVO 30bis / reactie


LVO 30

Mijn uitweiding (vanaf hier) over taal lokte enkele reacties uit.

Sylvester corrigeerde me voor wat betreft mijn opmerking dat het ABN vooral op het Nederlandse uit de Randstad zou geënt zijn:

Het Vlaams-Brabants leunt toch eerder aan bij Zuid-Nederland, te weten Noord-Brabant, waar 's Hertogenbosch de hoofdstad van is. Er was m.i. weinig randstedelijks aan het ABN, zeker qua uitspraak. (…) De Vlaamse dialecten hebben ook geleden onder de verdwijning van het Frans als cultuurtaal – die zaten elkaar niet in de weg. (…) Overigens zijn heel veel Haarlemmers sinds eind 16de eeuw van Vlaams-Brabantse afkomst.

Dat sluit min of meer aan bij wat Utrechtenaar Jan-Willem, Fries van geboorte, stelt, ook op Facebook:

(…) In mijn jonge jaren werd mij altijd verteld dat het ABN uit maar één plaats in Nederland kwam en dat was Haarlem. (…) beter zou zijn te spreken van het Nederlands van hoogopgeleid Nederland en het Nederlands van de media, de televisie vooral.

Ignace en Simon reageerden met beschrijvingen van een gelijkaardige taalvervreemding als gevolg van de tweespalt tussen algemeen ‘beschaafd’ en dialectisch Nederlands, zoals ik die heb ervaren.

In de notitie waarin ik het over ‘beschaafd’ Nederlands had, verwees ik, na een – niet serieus bedoeld – verband te hebben gelegd tussen het beschavingsoffensief in de kolonie en het beschavingsoffensief in de huiskamers en klaslokalen van dialectsprekers, naar Het klauwen van de leeuw van Marc Reynebeau. Die verwijzing was natuurlijk niet pertinent want Reynebeau legt helemaal niet een dergelijk verband. Hij heeft het over de ‘normering van de taal’ als een van de eerste grote debatten van het flamingantisme, en dan heeft hij het wel degelijk over het midden van de negentiende eeuw, toen er van een kolonie nog lang geen sprake was. Dat eerste grote debat ‘moest een oplossing bieden voor de pijnlijke realiteit dat het Vlaams alleen een verzameling dialecten was en de volkstaal als zodanig niet eens bestond’. Een overkoepelende taal was nodig voor de administratie, het onderwijs, de disciplinering van een volk als wezenlijk bestanddeel van de historische constructie ‘Vlaanderen’. Liefst diende die overkoepelende taal, die een ‘standaardtaal’ zou zijn, de mythe van ‘het bestaan van een onzichtbare, verre oorsprong van de natie’ te ondersteunen. Maar, aldus Reynebeau: ‘De standaardtaal had nog een ander effect: ze bevestigde de elite-aanspraken van hen die er gebruik van maakten. Met hun “beschaafde” taal konden de flaminganten zich als leiders positioneren tegenover het volk dat alleen een “onbeschaafd” dialect sprak.’ De notie ‘beschaafd’ verwijst naar (of bevestigt) een sociale en sociologische kloof tussen diegenen die verfijnd en precieus het ABN bezigen en het grauw dat behalve in de Vlaamse klei ook in een vulgair dialect blijft steken. Het spreekt voor zich dat dit voor spanningen zorgde. Wat het beschavingsoffensief betreft, door die elite opgelegd aan het vulgus: vanuit onze tijd (2019) gezien is het natuurlijk een onvoorstelbaar en volstrekt belachelijk geworden fenomeen. Nu is zoiets ondenkbaar. Als het al eens opduikt, dan als persiflage – ik denk dat Kurt Van Eeghem een tijd geleden nog zoiets probeerde in een of ander satirisch tv-programma, een rode bic in de hand en met een duidelijke knipoog naar zijn voorgangers van Hier spreekt men Nederlands.

En dan nog een paar losse aanvullingen.

Lieve had het over het gebruik van u of ge en uw en je of jij en jouw. Misschien heb ik het wat te simplistisch voorgesteld, als zou het gebruik van u en uw, wat in het soort Nederlands dat bij mij thuis werd gesproken, een afstand in het leven roepen tussen de spreker en de aangesprokene. Maar Lieve zei me dat ze precies het omgekeerde aanvoelde: indien er zou worden gejijd en gejouwd, dat zou pas afstandelijkheid in het leven roepen – precies omdat een dergelijke vertrouwelijkheid hoogst ongemakkelijk zou aanvoelen. Wellicht heeft het verschil in aanvoelen te maken met de dialectische context waarin wij opgroeiden: ik in een West-Vlaamse omgeving, zij in een Brabantse. In het West-Vlaams wordt er namelijk wel stevig getutoyeerd: joen uus (jouw of uw huis); joen villoo (jouw fiets).

Enfin, dialectologen zullen dit natuurlijk al in ’t lang en in ’t breed hebben uitgevlooid.

Dan nog iets over die visboer die mijn vader graag nabauwde. Vésse oâringhen, at sien gèle groâte! Mijn vader vond dat leuk want hij had taalgevoel en genoot van die klanken – klanken die, nu ik erover nadenk, meer naar Oostende ruiken dan naar Brugge, je hoort er het ruisen van de zee in, het binnenlopen van een visserssloep in de havengeul. ’t Zèèètje. Mijn vader vond dat leuk want exotisch, maar tegelijk dreef hij met dat nabauwen ook wel een beetje de spot met die visventer (die het niet kon horen). Met zijn imitatie consacreerde mijn vader de sociale kloof tussen hemzelf, Franstalige gebruiker van het ABN (dat waren twéé distincties), en die eenvoudige haringventer. Overigens lustte mijn vader wel op gezette tijden een rolmops, maar dan uit een bokaal van Appetit.

(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin