Sylvester
corrigeerde me voor wat betreft mijn opmerking dat het ABN vooral op het
Nederlandse uit de Randstad zou geënt zijn:
Het Vlaams-Brabants leunt toch eerder
aan bij Zuid-Nederland, te weten Noord-Brabant, waar 's Hertogenbosch de
hoofdstad van is. Er was m.i. weinig randstedelijks aan het ABN, zeker qua
uitspraak. (…) De
Vlaamse dialecten hebben ook geleden onder de verdwijning van het Frans als
cultuurtaal – die zaten elkaar niet in de weg. (…) Overigens zijn heel veel Haarlemmers sinds eind 16de eeuw van
Vlaams-Brabantse afkomst.
Dat
sluit min of meer aan bij wat Utrechtenaar Jan-Willem, Fries van geboorte,
stelt, ook op Facebook:
(…)
In mijn jonge jaren werd mij altijd
verteld dat het ABN uit maar één plaats in Nederland kwam en dat was
Haarlem. (…) beter
zou zijn te spreken van het Nederlands van hoogopgeleid Nederland en het
Nederlands van de media, de televisie vooral.
Ignace
en Simon reageerden met beschrijvingen van een gelijkaardige taalvervreemding als
gevolg van de tweespalt tussen algemeen ‘beschaafd’ en dialectisch Nederlands,
zoals ik die heb ervaren.
In
de notitie waarin ik het over ‘beschaafd’ Nederlands had, verwees ik, na een –
niet serieus bedoeld – verband te hebben gelegd tussen het beschavingsoffensief
in de kolonie en het beschavingsoffensief in de huiskamers en klaslokalen van
dialectsprekers, naar Het klauwen van de
leeuw van Marc Reynebeau. Die verwijzing was natuurlijk niet pertinent want
Reynebeau legt helemaal niet een dergelijk verband. Hij heeft het over de ‘normering
van de taal’ als een van de eerste grote debatten van het flamingantisme, en
dan heeft hij het wel degelijk over het midden van de negentiende eeuw, toen er
van een kolonie nog lang geen sprake was. Dat eerste grote debat ‘moest een
oplossing bieden voor de pijnlijke realiteit dat het Vlaams alleen een
verzameling dialecten was en de volkstaal als zodanig niet eens bestond’. Een
overkoepelende taal was nodig voor de administratie, het onderwijs, de
disciplinering van een volk als wezenlijk bestanddeel van de historische
constructie ‘Vlaanderen’. Liefst diende die overkoepelende taal, die een ‘standaardtaal’
zou zijn, de mythe van ‘het bestaan van een onzichtbare, verre oorsprong van de
natie’ te ondersteunen. Maar, aldus Reynebeau: ‘De standaardtaal had nog een
ander effect: ze bevestigde de elite-aanspraken van hen die er gebruik van
maakten. Met hun “beschaafde” taal konden de flaminganten zich als leiders
positioneren tegenover het volk dat alleen een “onbeschaafd” dialect sprak.’ De
notie ‘beschaafd’ verwijst naar (of bevestigt) een sociale en sociologische kloof
tussen diegenen die verfijnd en precieus het ABN bezigen en het grauw dat behalve
in de Vlaamse klei ook in een vulgair dialect blijft steken. Het spreekt voor
zich dat dit voor spanningen zorgde. Wat het beschavingsoffensief betreft, door
die elite opgelegd aan het vulgus: vanuit onze tijd (2019) gezien is het
natuurlijk een onvoorstelbaar en volstrekt belachelijk geworden fenomeen. Nu is
zoiets ondenkbaar. Als het al eens opduikt, dan als persiflage – ik denk dat
Kurt Van Eeghem een tijd geleden nog zoiets probeerde in een of ander satirisch
tv-programma, een rode bic in de hand
en met een duidelijke knipoog naar zijn voorgangers van Hier spreekt men Nederlands.
En
dan nog een paar losse aanvullingen.
Lieve
had het over het gebruik van u of ge en uw en je of jij en jouw. Misschien heb ik het wat te simplistisch voorgesteld, als zou
het gebruik van u en uw, wat in het soort Nederlands dat bij
mij thuis werd gesproken, een afstand in het leven roepen tussen de spreker en
de aangesprokene. Maar Lieve zei me dat ze precies het omgekeerde aanvoelde:
indien er zou worden gejijd en gejouwd, dat zou pas afstandelijkheid in het
leven roepen – precies omdat een dergelijke vertrouwelijkheid hoogst
ongemakkelijk zou aanvoelen. Wellicht heeft het verschil in aanvoelen te maken
met de dialectische context waarin wij opgroeiden: ik in een West-Vlaamse
omgeving, zij in een Brabantse. In het West-Vlaams wordt er namelijk wel stevig
getutoyeerd: joen uus (jouw of uw
huis); joen villoo (jouw fiets).
Enfin,
dialectologen zullen dit natuurlijk al in ’t lang en in ’t breed hebben
uitgevlooid.
Dan
nog iets over die visboer die mijn vader graag nabauwde. Vésse oâringhen, at sien gèle groâte! Mijn vader vond dat leuk
want hij had taalgevoel en genoot van die klanken – klanken die, nu ik erover
nadenk, meer naar Oostende ruiken dan naar Brugge, je hoort er het ruisen van
de zee in, het binnenlopen van een visserssloep in de havengeul. ’t Zèèètje.
Mijn vader vond dat leuk want exotisch, maar tegelijk dreef hij met dat
nabauwen ook wel een beetje de spot met die visventer (die het niet kon horen).
Met zijn imitatie consacreerde mijn vader de sociale kloof tussen hemzelf, Franstalige
gebruiker van het ABN (dat waren twéé distincties), en die eenvoudige haringventer.
Overigens lustte mijn vader wel op gezette tijden een rolmops, maar dan uit een
bokaal van Appetit.
Lees hier LVO vanaf het begin