De verlokking van de stamboom, de fascinatie voor een
familienaam. We willen weten waar we vandaan komen, wat van onze voorvaderen
(en -moederen) tot in ons eigen bestaan is doorgedrongen. Het kleur van onze
ogen, het gewicht van onze ziel, de omvang van onze buik, onze predisposities
en talenten, de mate van onze opvliegendheid dan wel van onze neiging tot
berusting, verzoening en lankmoedigheid. We spitten overgeleverde verhalen uit,
gaan op strooptocht in archieven, laten kilometers microfilm op het negatiefscherm
voor onze ogen passeren, ontcijferen de sierlijke archaïsche handschriften
waarmee de kolommen van negentiende-eeuwse bevolkingsregisters zijn gevuld,
slalommen van de ene verschrijving naar de andere, dansen de cijferdans van
lange levens en vroege sterfgevallen, stoten ons pijnlijk aan de scherpe
klippen van bastaardtelgen en ontwijken ternauwernood het venijnige zwiepen van
doodlopende familietakken, zien overal onze naam opduiken en genieten van le plaisir de voir son nom imprimé.
We voelen ons belangrijk, ook al loopt het spoor, na
een generatie of zeven tegen de pijl van de tijd in te hebben geleid, dood op
een achttiende-eeuwse marktkramer of huurling of hopeloos analfabete
landarbeider die her en der zijn diensten aanbood. Een ambachtsman –
zilversmid, borstelmaker, leerbewerker, sabotier
– is vaak nog de hoogste eer die te behalen valt. Zeldzaam zijn de in vroege
middeleeuwen aan een welluidend klaterende adellijke bron ontsproten stambomen,
met aan de kloeke stam gespijkerd een familiewapen, met banen en stroken in
azuur en keel en goud.
Bepaalde malafide handeltjes drijven op onze hang naar
belang: voor een flinke som krijg je per postpakket genealogisch materiaal
toegespeeld – maar dat blijkt dan niet veel meer te zijn dan een uitdraai van
iets wat je net zo goed zelf had kunnen opzoeken in het dichtstbijzijnde
archief of op het internet. En wat heb je dan? Namen, data, hier en daar een
extra fait divers of wapenfeit, een drolerie in de marge. Maar zelden krijg je
in de vorm van iets waardoor die mensen echt tot leven komen waar voor je geld,
iets wat kan bijdragen tot een sterker en preciezer beeld van je eigen
identiteit...
Vier generaties per eeuw, en zo zijn er sinds de
geboorte van Christus twintig geweest. Als je nog wat dieper graaft, tot zo'n
honderd afstammingen ver, stoot je op een ondoordringbare humuslaag waar op den
duur iedereen met iedereen verwant is. Het is een ontluisterende vaststelling,
of bedenking, dat je nauwelijks honderd procreaties terug in de tijd bent
ontsproten aan de bronst van een bloeddorstige Eburoon of een peulvruchtetende
Menapiër. Of, wat later, van een wild om zich heen plaatselijke deernen
bezwangerende Romeinse legionair, tijdens een van zijn testosterontochten door
noordelijk Europa. En zoals we altijd nauwelijks zes handdrukken verwijderd
zijn van zowat elke planeetbewoner die we op reis in Lahore of Timboektoe in
het plaatselijke telefoonboek uitloten door onze wijsvinger ergens op een
willekeurige bladzijde neer te planten, zo moet het ook via tentaculair
veralgemeend stamboomonderzoek aantoonbaar zijn dat we allemaal familie van
elkaar zijn, ook met die getatoeëerde bullebak die wat verderop in de straat op
zondag zijn gazon afmaait of met die collega op het werk die het vertikt om de
groet te beantwoorden die je uitspreekt wanneer je 's ochtends het
landschapskantoor betreedt.
Lees hier
LVO vanaf het begin