donderdag 17 oktober 2019

LVO 34



Ik zal wel nooit weten of de ongunstige reputatie die mijn grootmoeder aankleefde terecht was. Wat er ook van zij, echt vriendelijk kan zij niet geweest zijn want ik herinner me van haar geen gebaar of woord dat zo genoemd zou kunnen worden. Geen aanmoediging, geen aai, geen teken van affectie. Nochtans, was ik niet nog een klein en heel erg aaibaar ventje destijds en hoort niet ten aanzien van kleine ventjes zelfs de kilste ijspegel te ontdooien? Geen wonder dat ik mij, vele jaren later, altijd heb verbaasd over de liefde waarmee mijn schoonmoeder haar kleinkinderen omarmde, verzorgde, koesterde en verwende, of waarmee ik andere oma’s hun kleinkinderen zag bejegenen. Alsof het iets on- of tegennatuurlijks was.

Mijn grootmoeder, die ik bonne maman moest noemen – wat leek te impliceren dat mijn moeder, haar schoondochter, mauvaise was – leerde mij hoe ik bijna lege jampotten helemaal leeg moest maken. Zij maakte haar confitures zelf en kende er dus de waarde van. Zij toonde voor hoe ik met op een vork geprikte soldaatjes – tot reepjes gesneden broodsneden, en bij voorkeur daarvan de korsten – de binnenkant van de bokaal kon schoonvegen. Ik pas de techniek nog altijd toe, en telkens ik het doe, wanneer er eens om de zoveel weken een jampot leeg is, moet ik aan de vrouw denken die, voor het overige, voor mij weinig memorabels heeft.

Of het zou moeten zijn dat zij zeer goed Limburgse vlaaien kon bakken: taarten die bestaan uit een met vers rood fruit of rabarber opgevulde koekbodem waarvan de randen tegen de bakvorm aan zijn opgekruld. De kersen, krieken, aardbeien, rode bessen en pruimen werden in de eigen tuin geoogst.

Op zomerdagen waren er altijd veel vliegen in de keuken. Mijn grootmoeder maakte zich dan druk over wie nu weer de achterdeur, die eigenlijk uit twee afzonderlijke deuren bestond, een hor en de eigenlijke deur, had laten openstaan. Ik meen mij te herinneren dat zij daarbij beschuldigend in mijn richting keek. Ik deed dan natuurlijk alsof ik geen Frans verstond. En ik wist wat nu volgde: een beloning van 25 centiemen werd uitgeloofd voor elke vlieg die ik kon vangen of doodmeppen. Maar ik zou niet incasseren, haastte zij zich eraan toe te voegen, indien ik vlekken op de tafel of tegen de muren maakte. Ik mocht ook niet op stoelen staan, en al zeker niet op de tafel, om de vliegen te verschalken die hoog tegen de wanden en – ondersteboven – op het plafond landden.

Mijn grootmoeder heette Hélène van haar voornaam en die naam zou in mijn leven een belangrijkere rol spelen dan de herinnering aan de vrouw die zo had geheten.



(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin