Ik zal wel nooit weten of de ongunstige reputatie die
mijn grootmoeder aankleefde terecht was. Wat er ook van zij, echt vriendelijk
kan zij niet geweest zijn want ik herinner me van haar geen gebaar of woord dat
zo genoemd zou kunnen worden. Geen aanmoediging, geen aai, geen teken van
affectie. Nochtans, was ik niet nog een klein en heel erg aaibaar ventje
destijds en hoort niet ten aanzien van kleine ventjes zelfs de kilste ijspegel
te ontdooien? Geen wonder dat ik mij, vele jaren later, altijd heb verbaasd
over de liefde waarmee mijn schoonmoeder haar kleinkinderen omarmde, verzorgde,
koesterde en verwende, of waarmee ik andere oma’s hun kleinkinderen zag
bejegenen. Alsof het iets on- of tegennatuurlijks was.
Mijn grootmoeder, die ik bonne maman moest noemen – wat leek te impliceren dat mijn moeder,
haar schoondochter, mauvaise was –
leerde mij hoe ik bijna lege jampotten helemaal leeg moest maken. Zij maakte
haar confitures zelf en kende er dus de waarde van. Zij toonde voor hoe
ik met op een vork geprikte soldaatjes – tot reepjes gesneden broodsneden, en
bij voorkeur daarvan de korsten – de binnenkant van de bokaal kon schoonvegen.
Ik pas de techniek nog altijd toe, en telkens ik het doe, wanneer er eens om de
zoveel weken een jampot leeg is, moet ik aan de vrouw denken die, voor het
overige, voor mij weinig memorabels heeft.
Of het zou moeten zijn dat zij zeer goed Limburgse
vlaaien kon bakken: taarten die bestaan uit een met vers rood fruit of rabarber
opgevulde koekbodem waarvan de randen tegen de bakvorm aan zijn opgekruld. De
kersen, krieken, aardbeien, rode bessen en pruimen werden in de eigen tuin
geoogst.
Op zomerdagen waren er altijd veel vliegen in de
keuken. Mijn grootmoeder maakte zich dan druk over wie nu weer de achterdeur,
die eigenlijk uit twee afzonderlijke deuren bestond, een hor en de eigenlijke
deur, had laten openstaan. Ik meen mij te herinneren dat zij daarbij
beschuldigend in mijn richting keek. Ik deed dan natuurlijk alsof ik geen Frans
verstond. En ik wist wat nu volgde: een beloning van 25 centiemen werd
uitgeloofd voor elke vlieg die ik kon vangen of doodmeppen. Maar ik zou niet
incasseren, haastte zij zich eraan toe te voegen, indien ik vlekken op de tafel
of tegen de muren maakte. Ik mocht ook niet op stoelen staan, en al zeker niet
op de tafel, om de vliegen te verschalken die hoog tegen de wanden en –
ondersteboven – op het plafond landden.
Mijn grootmoeder heette Hélène van haar voornaam en
die naam zou in mijn leven een belangrijkere rol spelen dan de herinnering aan
de vrouw die zo had geheten.
Lees hier
LVO vanaf het begin