Geheel in lijn met de fragmentariserende gejaagdheid van deze tijd en
het onvermogen van lezers om in de constante informatiestroom die de sociale
media hun aanreiken langer dan vijf minuten bij een tekst stil te staan,
publiceer ik mijn autobiografie in behapstukbare brokken op het net. Dat laat
mij toe rekening te houden met commentaren die mij en cours de route bereiken. Zo voerde ik via Messenger een
gesprekje met mijn neef Axel, een van de zonen van mijn broer. Hij
interpelleerde mij over mijn gebruik van namen. Ik vond zijn opmerkingen
waardevol genoeg om mij er grondig over te bezinnen. Vooraleer hier een
parafrase van onze conversatie weer te geven, wil ik wel nog nadrukkelijk
stellen dat ik wel degelijk al eerder herhaaldelijk had nagedacht over de door
Axel ter sprake gebrachte problematiek. Ik was, na ampele overwegingen, tot het
besluit gekomen dat ik, zeker van de personen die met mij door familiebanden
verbonden zijn, hoe los die in de loop der decennia ook waren geworden, de
échte namen kon gebruiken. Als ik – uit de aard van de zaak – de familienaam
moest behouden, had het, zo leek het mij toch, ook geen zin om, met het oog op
de privacy van de betrokken personen, de voornamen te veranderen. Maar Axel,
die in werkelijkheid niet Axel heet – ‘Je kan mij ook je neef A. of je neef Axel
noemen, ofzo’ – en die ik een paar weken geleden verzocht om alvast een deel van mijn
boek vooruit te lezen, wat hij ook heeft gedaan, bracht mij aan het twijfelen.
Hij vroeg me of ik iets wat ik over XX schreef, iets ongunstigs
welteverstaan, hem, XX dus, dat ook ‘in persoon’ zou zeggen? De dingen die ik
XX toedicht, aldus Axel, staan er toch maar, ‘for the whole world to read’. Het
gaat over het feit dat ik XX (in LVO 45) verantwoordelijk acht voor het niet in
ere houden van de grootouderlijke tuin waar ik het eerder over had (LVO 23). Ik
antwoord Axel dat die tuin wel degelijk, zoals ik het beschrijf, verminkt is:
dat is een objectief vast te stellen feit want de huidige toestand steekt wel
heel schril af tegen de paradijselijkheid die ik ooit nog zelf heb ervaren – en
bovendien is, zo voeg ik er niet zonder enige ironische voortvarendheid aan
toe, het verloren paradijs, paradise lost,
een ‘belangrijke topos in de wereldliteratuur’! En ja, ik zou het XX, mocht het
onderwerp ooit ter sprake komen, ‘in persoon’ kunnen zeggen. Ik zou natuurlijk
eerst vragen of hij die tuin zelf heeft omgeploegd, of misschien heeft hij de
tuin in zijn huidige toestand aangetroffen en is de rampspoed door een voorganger,
misschien wel zijn vader, de broer dus van mijn vader, voltrokken? En ik zou
het uiteraard niet op de persoon spelen, maar de vis verdrinken in een brede
discussie over natuurbehoud en de waarde van oude fruitbomen en moestuinen en
zo... Enfin, zo ondiplomatisch ben ik nu ook weer niet dat ik XX in the face een tuinvandaal zou noemen.
Ook als hij dat wel degelijk zou zijn.
Waarop Axel het over een andere boeg gooit.
‘Je noemt de mensen bij hun volledige naam en vermeldt er soms ook
nog hun woonplaats bij. Straks typt iemand “XX Maasmechelen” in op Google en
komt hij op jouw blog terecht.’
Nu begrijp ik al beter waar Axel het over heeft. Hij heeft het
over: privacy. Ik antwoord: ‘Ach ja,
misschien moet ik van XX’s voornaam “Wim” maken. Ik vind dit lastig hoor. En mag
ik dan diegenen over wie ik alleen maar positiefs te melden heb wél bij naam
noemen? En wat doe ik met de overledenen?’
Axel zou zelf élke naam veranderen, ‘positief of negatief’.
Ik vraag me af waarom ik elke naam zou veranderen, en of
Axel gelijk heeft. 't Is niet dat ik hierover niet heb nagedacht. Ik héb eerst
met andere namen gewerkt, maar toen zag ik opeens het nut daarvan niet meer in.
Het leek mij artificieel. En bovendien blijf ik met vragen zitten over dat
fantoom ‘privacy’. Wat houdt dat in? Uiteraard mag ik niet om het even wat
schrijven en op een blog publiceren, ook al wordt die maar door enkele
tientallen mensen gelezen. Het staat er en het blijft er staan en het is,
inderdaad, in principe voor iedereen consulteerbaar. Maar ik voer toch al een
selectie door van wat ik wel en wat ik niet meen te kunnen zeggen? Ik spáár de
mensen die in mijn leven een rol hebben gespeeld (zoals ik uiteraard ook
mijzelf spaar aangezien ik, hoe dan ook, willens nillens, een bééld van mezelf
ophang). Bovendien heb ik toch het récht om mijn eigen verhaal te schrijven?
Het is toch mijn leven? En dat is nu eenmaal onlosmakelijk verbonden met dat
van anderen. Zo kan ik toch ook niet het verzoek van een van de personen uit
mijn directe omgeving, om niet over
haar te schrijven, inwilligen? Er bestaat toch nog altijd zoiets als vrijheid
van meningsuiting?
Ik herinner mij dat een paar nonkels van Dimitri Verhulst niet gelukkig waren nadat ze hadden gelezen wat hun neefje over hen te melden had.41 Ik kan dat begrijpen, maar het boek waarin ze dat weinig fraaie beeld van zichzelf aantroffen was wel fictie hé? (Ik meen mij te herinneren dat Verhulst met dat argument – en zeer terecht – de banbliksems van zijn nonkels heeft kunnen afwenden.) Oké, maar is wat ik hier schrijf fictie? Het is toch een autobiografie en zeg ik niet zelf dat ik niet over fantasie beschik? Ja, dat is het, ik ontken het niet en pleit schuldig: een autobiografie. Maar het is een autobiografie in dezelfde zin als bijvoorbeeld Spreek, geheugen van Vladimir Nabokov42 autobiografisch is – en vergeef mij de hoogmoed die mij dat voorbeeld doet kiezen, ik besef maar al te goed dat ik niet eens tot Nabokovs enkels reik. In de keuze van de onderwerpen, in de mate waarin ik censureer en mijn protagonisten spaar, in het kiezen van motieven en leidmotieven, in het verbloemen van de waarheid, in het door elkaar haspelen van de tijd, in het maken van uitweidingen terwijl ik me er wel degelijk van bewust ben dat ik ongetwijfeld essentiële zaken over het hoofd zie: in dat alles is wat ik hier schrijf fictioneel. Ook al gaat het heel uitdrukkelijk over mezelf. (Maar wie ben ik?)
Dus. Namen of geen namen? Voor de overleden leden van mijn familie
kan ik geen toegeving doen: hun identiteit staat gebeiteld in de steen van hun
zerken en ik doe hun niet tekort als ik ze bij naam en toenaam noem. De mortuis nil nisi bene (tenzij ze het
echt te bont hebben gemaakt). Voor de nog niet overleden Cornets kan ik
moeilijk de familienaam wijzigen aangezien ik de mijne niet verhul achter een
pseudoniem. Zij heten ook hier zoals ik heet, maar ik ben bereid een toegeving
te doen en hun een andere voornaam te gunnen. Al was het maar om aan te geven
dat ik mij bewust ben van het door ‘mijn neef A.’ gesignaleerde probleem. Voor
de niet-familieleden bekijk ik het à la
tête du client. Zo zullen bijvoorbeeld Benoni van Binst en Hans Daengert,
voor zover zij ooit deze tekst onder ogen krijgen, ongetwijfeld zichzelf herkennen
maar toch opgelucht kunnen ademhalen. Diegenen die hier hun naam voluit gespeld
zien staan, zullen er niets anders dan een eerbetoon in lezen. Maar uit de
context is natuurlijk iedereen herkenbaar voor wie van die context deel
uitmaakt. Dat kan ik nu eenmaal niet vermijden. Of het zou moeten zijn dat ik
er het zwijgen toe doe.
41 Dimitri Verhulst, De helaasheid der dingen.
42 Vladimir Nabokov, Speak, Memory,
in 1992 door Rien Verhoef vertaald als Geheugen,
spreek.
Lees hier LVO vanaf het begin