maandag 28 oktober 2019

LVO 44bis / reactie



Geheel in lijn met de fragmentariserende gejaagdheid van deze tijd en het onvermogen van lezers om in de constante informatiestroom die de sociale media hun aanreiken langer dan vijf minuten bij een tekst stil te staan, publiceer ik mijn autobiografie in behapstukbare brokken op het net. Dat laat mij toe rekening te houden met commentaren die mij en cours de route bereiken. Zo voerde ik via Messenger een gesprekje met mijn neef Axel, een van de zonen van mijn broer. Hij interpelleerde mij over mijn gebruik van namen. Ik vond zijn opmerkingen waardevol genoeg om mij er grondig over te bezinnen. Vooraleer hier een parafrase van onze conversatie weer te geven, wil ik wel nog nadrukkelijk stellen dat ik wel degelijk al eerder herhaaldelijk had nagedacht over de door Axel ter sprake gebrachte problematiek. Ik was, na ampele overwegingen, tot het besluit gekomen dat ik, zeker van de personen die met mij door familiebanden verbonden zijn, hoe los die in de loop der decennia ook waren geworden, de échte namen kon gebruiken. Als ik – uit de aard van de zaak – de familienaam moest behouden, had het, zo leek het mij toch, ook geen zin om, met het oog op de privacy van de betrokken personen, de voornamen te veranderen. Maar Axel, die in werkelijkheid niet Axel heet – ‘Je kan mij ook je neef A. of je neef Axel noemen, ofzo’ – en die ik een paar weken geleden verzocht om alvast een deel van mijn boek vooruit te lezen, wat hij ook heeft gedaan, bracht mij aan het twijfelen.


Hij vroeg me of ik iets wat ik over XX schreef, iets ongunstigs welteverstaan, hem, XX dus, dat ook ‘in persoon’ zou zeggen? De dingen die ik XX toedicht, aldus Axel, staan er toch maar, ‘for the whole world to read’. Het gaat over het feit dat ik XX (in LVO 45) verantwoordelijk acht voor het niet in ere houden van de grootouderlijke tuin waar ik het eerder over had (LVO 23). Ik antwoord Axel dat die tuin wel degelijk, zoals ik het beschrijf, verminkt is: dat is een objectief vast te stellen feit want de huidige toestand steekt wel heel schril af tegen de paradijselijkheid die ik ooit nog zelf heb ervaren – en bovendien is, zo voeg ik er niet zonder enige ironische voortvarendheid aan toe, het verloren paradijs, paradise lost, een ‘belangrijke topos in de wereldliteratuur’! En ja, ik zou het XX, mocht het onderwerp ooit ter sprake komen, ‘in persoon’ kunnen zeggen. Ik zou natuurlijk eerst vragen of hij die tuin zelf heeft omgeploegd, of misschien heeft hij de tuin in zijn huidige toestand aangetroffen en is de rampspoed door een voorganger, misschien wel zijn vader, de broer dus van mijn vader, voltrokken? En ik zou het uiteraard niet op de persoon spelen, maar de vis verdrinken in een brede discussie over natuurbehoud en de waarde van oude fruitbomen en moestuinen en zo... Enfin, zo ondiplomatisch ben ik nu ook weer niet dat ik XX in the face een tuinvandaal zou noemen. Ook als hij dat wel degelijk zou zijn.

Waarop Axel het over een andere boeg gooit.

‘Je noemt de mensen bij hun volledige naam en vermeldt er soms ook nog hun woonplaats bij. Straks typt iemand “XX Maasmechelen” in op Google en komt hij op jouw blog terecht.’

Nu begrijp ik al beter waar Axel het over heeft. Hij heeft het over: privacy. Ik antwoord: ‘Ach ja, misschien moet ik van XX’s voornaam “Wim” maken. Ik vind dit lastig hoor. En mag ik dan diegenen over wie ik alleen maar positiefs te melden heb wél bij naam noemen? En wat doe ik met de overledenen?’

Axel zou zelf élke naam veranderen, ‘positief of negatief’.

Ik vraag me af waarom ik elke naam zou veranderen, en of Axel gelijk heeft. 't Is niet dat ik hierover niet heb nagedacht. Ik héb eerst met andere namen gewerkt, maar toen zag ik opeens het nut daarvan niet meer in. Het leek mij artificieel. En bovendien blijf ik met vragen zitten over dat fantoom ‘privacy’. Wat houdt dat in? Uiteraard mag ik niet om het even wat schrijven en op een blog publiceren, ook al wordt die maar door enkele tientallen mensen gelezen. Het staat er en het blijft er staan en het is, inderdaad, in principe voor iedereen consulteerbaar. Maar ik voer toch al een selectie door van wat ik wel en wat ik niet meen te kunnen zeggen? Ik spáár de mensen die in mijn leven een rol hebben gespeeld (zoals ik uiteraard ook mijzelf spaar aangezien ik, hoe dan ook, willens nillens, een bééld van mezelf ophang). Bovendien heb ik toch het récht om mijn eigen verhaal te schrijven? Het is toch mijn leven? En dat is nu eenmaal onlosmakelijk verbonden met dat van anderen. Zo kan ik toch ook niet het verzoek van een van de personen uit mijn directe omgeving, om niet over haar te schrijven, inwilligen? Er bestaat toch nog altijd zoiets als vrijheid van meningsuiting?


Ik herinner mij dat een paar nonkels van Dimitri Verhulst niet gelukkig waren nadat ze hadden gelezen wat hun neefje over hen te melden had.41 Ik kan dat begrijpen, maar het boek waarin ze dat weinig fraaie beeld van zichzelf aantroffen was wel fictie hé? (Ik meen mij te herinneren dat Verhulst met dat argument – en zeer terecht – de banbliksems van zijn nonkels heeft kunnen afwenden.) Oké, maar is wat ik hier schrijf fictie? Het is toch een autobiografie en zeg ik niet zelf dat ik niet over fantasie beschik? Ja, dat is het, ik ontken het niet en pleit schuldig: een autobiografie. Maar het is een autobiografie in dezelfde zin als bijvoorbeeld Spreek, geheugen van Vladimir Nabokov42 autobiografisch is – en vergeef mij de hoogmoed die mij dat voorbeeld doet kiezen, ik besef maar al te goed dat ik niet eens tot Nabokovs enkels reik. In de keuze van de onderwerpen, in de mate waarin ik censureer en mijn protagonisten spaar, in het kiezen van motieven en leidmotieven, in het verbloemen van de waarheid, in het door elkaar haspelen van de tijd, in het maken van uitweidingen terwijl ik me er wel degelijk van bewust ben dat ik ongetwijfeld essentiële zaken over het hoofd zie: in dat alles is wat ik hier schrijf fictioneel. Ook al gaat het heel uitdrukkelijk over mezelf. (Maar wie ben ik?)

Dus. Namen of geen namen? Voor de overleden leden van mijn familie kan ik geen toegeving doen: hun identiteit staat gebeiteld in de steen van hun zerken en ik doe hun niet tekort als ik ze bij naam en toenaam noem. De mortuis nil nisi bene (tenzij ze het echt te bont hebben gemaakt). Voor de nog niet overleden Cornets kan ik moeilijk de familienaam wijzigen aangezien ik de mijne niet verhul achter een pseudoniem. Zij heten ook hier zoals ik heet, maar ik ben bereid een toegeving te doen en hun een andere voornaam te gunnen. Al was het maar om aan te geven dat ik mij bewust ben van het door ‘mijn neef A.’ gesignaleerde probleem. Voor de niet-familieleden bekijk ik het à la tête du client. Zo zullen bijvoorbeeld Benoni van Binst en Hans Daengert, voor zover zij ooit deze tekst onder ogen krijgen, ongetwijfeld zichzelf herkennen maar toch opgelucht kunnen ademhalen. Diegenen die hier hun naam voluit gespeld zien staan, zullen er niets anders dan een eerbetoon in lezen. Maar uit de context is natuurlijk iedereen herkenbaar voor wie van die context deel uitmaakt. Dat kan ik nu eenmaal niet vermijden. Of het zou moeten zijn dat ik er het zwijgen toe doe.


41 Dimitri Verhulst, De helaasheid der dingen.

42 Vladimir Nabokov, Speak, Memory, in 1992 door Rien Verhoef vertaald als Geheugen, spreek.




(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin