dinsdag 1 oktober 2019

LVO 20


LVO 19

Toen ik een jaar of vijf was, in 1966 dus, was het autosnelwegennet nog lang niet zo fijnmazig als nu. De rit zou ons van Herne naar Stokkem voeren, waar ik een week bij mijn grootouders zou verblijven, waarschijnlijk om het mijn ouders mogelijk te maken om eens een reisje te maken. Waar mijn vijf en zes jaar oudere zus en broer gecaseerd waren, weet ik niet, misschien waren ze op kamp met de mutualiteiten of met de jeugdbeweging, maar in elk geval: voor mij hadden mijn ouders in die week dus niet te zorgen want ik mocht ‘op vakantie’. Ja, zo heette in die tijd zo’n gedwongen verblijf bij familie waar je anders maar weinig contact mee had – mocht het woord ‘eufemisme’ toen al deel hebben uitgemaakt van mijn standaardvocabulaire, ik zou het vast en zeker hebben gebruikt.

Van wat er buiten de Kever van mijn grootouders te zien was, herinner ik mij niets: ik had toen nog geen oog voor de wereld. Alsof ik er toen, zeg ik nú, van uitging dat die wereld altijd zou blijven bestaan zoals hij was, en dat ik dus nog tijd genoeg zou krijgen om hem te observeren. Alsof hij nooit zou veranderen.

Het was een wereld in zwart-wit. Soms zie ik hem voorbijkomen in een oud journaalfragment met archiefbeelden op de website van de nationale zender. Automodellen uit de jaren zestig: de ronde lijnen maakten stilaan plaats voor hoekiger vormen, het chroom voor plastic. De groezelige architectuur. De betonbanen en kasseistroken, elk met hun eigen geluid. De afwisseling van lintbebouwing en onafzienbare bomenrijen. Er was nog ruimte.

Neen, vooral de beslotenheid is mij bijgebleven, het claustrofobische interieur van de Volkswagen die door mijn grootvader werd bestuurd. Alsof in die ene rit de kiem werd gezaaid van mijn latere opsluitingsangst. Er was maar weinig ruimte op de achterbank. Wie zat er naast mij? Misschien waren het mijn twee neefjes, de zonen van nonkel Leon, de oudere broer van mijn vader? Of was het tante Blanche, die meereisde vanuit haar klooster in het Brabantse Herne en die met haar ene omvangrijke lichaam zeker de plaats van twee neefjes innam en dan nog eens zo ver voorbij het midden van de bank uitdijde dat ik in de verdrukking kwam?

Naast de benepenheid, die nu, een halve eeuw later, nog altijd in mijn hersenen aan een of andere synaps of transmitter is blijven vasthangen, is de tweede gewaarwording die ik van die rit heb overgehouden die van gevaar. Mijn grootvader was geen uitmuntende chauffeur. Die hele rit is mij bijgebleven als een aaneenschakeling van aarzelingen, akkefietjes en bijna-incidenten – en het zal wel zo zijn dat bonne maman, die op de passagiersstoel zat, herhaaldelijk zal hebben aangewezen, gekijfd, gewaarschuwd. Bovendien begon Jules na een uur of drie alsmaar sneller te rijden: hij wilde voor de reeds invallende duisternis thuis zijn.

En dat is meteen mijn derde gewaarwording: dat het langzaam en onvermijdelijk donker werd. Benepenheid, angst en duisternis – het was alsof ik in die bleekblauwe Volkswagen Kever levend was begraven.


(wordt vervolgd) 
Lees hier LVO vanaf het begin