LVO 19
Toen ik een jaar of vijf was, in 1966 dus, was het autosnelwegennet nog lang niet zo fijnmazig als nu. De rit zou ons van Herne naar Stokkem voeren, waar ik een week bij mijn grootouders zou verblijven, waarschijnlijk om het mijn ouders mogelijk te maken om eens een reisje te maken. Waar mijn vijf en zes jaar oudere zus en broer gecaseerd waren, weet ik niet, misschien waren ze op kamp met de mutualiteiten of met de jeugdbeweging, maar in elk geval: voor mij hadden mijn ouders in die week dus niet te zorgen want ik mocht ‘op vakantie’. Ja, zo heette in die tijd zo’n gedwongen verblijf bij familie waar je anders maar weinig contact mee had – mocht het woord ‘eufemisme’ toen al deel hebben uitgemaakt van mijn standaardvocabulaire, ik zou het vast en zeker hebben gebruikt.
Toen ik een jaar of vijf was, in 1966 dus, was het autosnelwegennet nog lang niet zo fijnmazig als nu. De rit zou ons van Herne naar Stokkem voeren, waar ik een week bij mijn grootouders zou verblijven, waarschijnlijk om het mijn ouders mogelijk te maken om eens een reisje te maken. Waar mijn vijf en zes jaar oudere zus en broer gecaseerd waren, weet ik niet, misschien waren ze op kamp met de mutualiteiten of met de jeugdbeweging, maar in elk geval: voor mij hadden mijn ouders in die week dus niet te zorgen want ik mocht ‘op vakantie’. Ja, zo heette in die tijd zo’n gedwongen verblijf bij familie waar je anders maar weinig contact mee had – mocht het woord ‘eufemisme’ toen al deel hebben uitgemaakt van mijn standaardvocabulaire, ik zou het vast en zeker hebben gebruikt.
Van wat er buiten de Kever van mijn grootouders te
zien was, herinner ik mij niets: ik had toen nog geen oog voor de wereld. Alsof
ik er toen, zeg ik nú, van uitging dat die wereld altijd zou blijven bestaan
zoals hij was, en dat ik dus nog tijd genoeg zou krijgen om hem te observeren.
Alsof hij nooit zou veranderen.
Het was een wereld in zwart-wit. Soms zie ik hem
voorbijkomen in een oud journaalfragment met archiefbeelden op de website van de
nationale zender. Automodellen uit de jaren zestig: de ronde lijnen maakten
stilaan plaats voor hoekiger vormen, het chroom voor plastic. De groezelige
architectuur. De betonbanen en kasseistroken, elk met hun eigen geluid. De
afwisseling van lintbebouwing en onafzienbare bomenrijen. Er was nog ruimte.
Neen, vooral de beslotenheid is mij bijgebleven, het
claustrofobische interieur van de Volkswagen die door mijn grootvader werd
bestuurd. Alsof in die ene rit de kiem werd gezaaid van mijn latere
opsluitingsangst. Er was maar weinig ruimte op de achterbank. Wie zat er naast
mij? Misschien waren het mijn twee neefjes, de zonen van nonkel Leon, de oudere
broer van mijn vader? Of was het tante
Blanche, die meereisde vanuit haar klooster in het Brabantse Herne en die met
haar ene omvangrijke lichaam zeker de plaats van twee neefjes innam en dan nog
eens zo ver voorbij het midden van de bank uitdijde dat ik in de verdrukking
kwam?
Naast de benepenheid, die nu, een halve eeuw later, nog
altijd in mijn hersenen aan een of andere synaps of transmitter is blijven
vasthangen, is de tweede gewaarwording die ik van die rit heb overgehouden die
van gevaar. Mijn grootvader was geen uitmuntende chauffeur. Die hele rit is mij
bijgebleven als een aaneenschakeling van aarzelingen, akkefietjes en
bijna-incidenten – en het zal wel zo zijn dat bonne maman, die op de passagiersstoel zat, herhaaldelijk zal
hebben aangewezen, gekijfd, gewaarschuwd. Bovendien begon Jules na een uur of
drie alsmaar sneller te rijden: hij wilde voor de reeds invallende duisternis
thuis zijn.
En dat is meteen mijn derde gewaarwording: dat het
langzaam en onvermijdelijk donker werd. Benepenheid, angst en duisternis – het
was alsof ik in die bleekblauwe Volkswagen Kever levend was begraven.
Lees hier
LVO vanaf het begin