woensdag 2 oktober 2019

LVO 21

LVO 20


Nooit ben ik sindsdien nog in Herne geweest. Tante Blanche – die tante dient op zijn Frans te worden uitgesproken – was een van de twee genonnificeerde zussen van mijn grootvader. Zo kwam er in die tijd wel uit elk, meestal kroostrijk, gezin een telg in een klooster terecht. Of toch dikwijls.

Herne is gesitueerd ergens op de taalgrens, in het Pajottenland, zo ongeveer halverwege tussen Brugge, waar ik opgroeide, en het verre Stokkem, dat in het Limburgse Maasland ligt. Stokkem is nu een gehucht van Lanklaar, dat zelf een onderdeel is van Maasmechelen, waarin ook Eisden is opgegaan – en Eisden is de plaats waar ik geboren ben.

Hoe het precies is gegaan, weet ik niet meer, maar ik kan mij voorstellen dat mijn ouders, die toen nog niet zo lang over een eigen auto beschikten, een witte Simca 1000, tot in Herne waren gereden, en mij daar aan de ouders van mijn vader hadden uitgeleverd. Tante Blanche fungeerde bij die transactie als een soort van deurwaarder. Als een van hogerhand gemandateerde functionaresse bewaakte zij de overdracht van het kind.

Ik heb die tante-non alles bij elkaar maar een keer of twee, hooguit drie, gezien. Dat was wel voldoende om de indruk die zij op mij maakte beklijvend te noemen. Ze droeg het in die tijd nog vrij gebruikelijke strenge kloosterhabijt, met een kleed tot op de grond, rond de pens een riem met daaraan bevestigd een kralenketting, zoals een politieagent een holster draagt, en het mollige hoofd met de strenge bril gevat in witte, ook de kaken en slapen bedekkende windsels. Daarbovenop stond ook nog eens een stijve kap. Door de wijd uitslaande flappen van die kap accordeert ze nu in mijn verbeelding wonderwel met de richtingaanwijzers van de auto van haar broer. Tante Blanche zag eruit als een van 'de meest archaïsch uitgedoste wezens die ik van mijn leven had gezien'.28 In elk geval was haar verschijning imposant. Haar habijt was overigens niet zwart of bruin, maar wel wit, of dan toch van een beigeachtig wit. Daaraan had mijn tante-non haar bijnaam te danken, maar dat drong pas veel later tot mij door.

Ze is nu al lang dood, natuurlijk, ze moet toen al tegen de zestig of misschien zelfs zeventig geweest zijn – en dat was toen nog een leeftijd waarvan je kon zeggen dat het oud was. Ik vraag me trouwens af of er van dat hele klooster in Herne überhaupt nog iets overblijft, of het niet ook, zoals de meeste van die instellingen, die toen na eeuwen van ongecontesteerde katholieke dominantie onvoorbereid kennismaakten met ontvolking en vergrijzing, door de seculiere wereld werd verzwolgen. Misschien is het nu een hotel waar seminaries of teambuildingweekends worden belegd, of wordt er gecohoused, of is het gebouw tegen de vlakte gegaan en werd het park waarin het stond verkaveld. Of het klooster staat er nog, maar dan wel verlaten, verkommerd, vervallen, in ruïneuze toestand, vol tags en achtergelaten injectienaalden – omdat geen mens weet wat ermee aan te vangen.

28 Philip Roth in Het complot tegen Amerika


(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin