Nooit ben ik sindsdien nog in Herne geweest. Tante Blanche – die tante dient op zijn Frans te worden uitgesproken – was een van de
twee genonnificeerde zussen van mijn grootvader. Zo kwam er in die tijd wel uit
elk, meestal kroostrijk, gezin een telg in een klooster terecht. Of toch
dikwijls.
Herne is gesitueerd ergens op de taalgrens, in het
Pajottenland, zo ongeveer halverwege tussen Brugge, waar ik opgroeide, en het
verre Stokkem, dat in het Limburgse Maasland ligt. Stokkem is nu een gehucht
van Lanklaar, dat zelf een onderdeel is van Maasmechelen, waarin ook Eisden is
opgegaan – en Eisden is de plaats waar ik geboren ben.
Hoe het precies is gegaan, weet ik niet meer, maar ik
kan mij voorstellen dat mijn ouders, die toen nog niet zo lang over een eigen
auto beschikten, een witte Simca 1000, tot in Herne waren gereden, en mij daar
aan de ouders van mijn vader hadden uitgeleverd. Tante Blanche fungeerde bij die transactie als een soort van
deurwaarder. Als een van hogerhand gemandateerde functionaresse bewaakte zij de
overdracht van het kind.
Ik heb die tante-non alles bij elkaar maar een keer of
twee, hooguit drie, gezien. Dat was wel voldoende om de indruk die zij op mij
maakte beklijvend te noemen. Ze droeg het in die tijd nog vrij gebruikelijke
strenge kloosterhabijt, met een kleed tot op de grond, rond de pens een riem
met daaraan bevestigd een kralenketting, zoals een politieagent een holster
draagt, en het mollige hoofd met de strenge bril gevat in witte, ook de kaken
en slapen bedekkende windsels. Daarbovenop stond ook nog eens een stijve kap. Door
de wijd uitslaande flappen van die kap accordeert ze nu in mijn verbeelding
wonderwel met de richtingaanwijzers van de auto van haar broer. Tante Blanche
zag eruit als een van 'de meest archaïsch uitgedoste wezens die ik van mijn
leven had gezien'.28 In elk geval was haar verschijning imposant.
Haar habijt was overigens niet zwart of bruin, maar wel wit, of dan toch van
een beigeachtig wit. Daaraan had mijn tante-non haar bijnaam te danken, maar
dat drong pas veel later tot mij door.
Ze is nu al lang dood, natuurlijk, ze moet toen al
tegen de zestig of misschien zelfs zeventig geweest zijn – en dat was toen nog
een leeftijd waarvan je kon zeggen dat het oud was. Ik vraag me trouwens
af of er van dat hele klooster in Herne überhaupt nog iets overblijft, of het
niet ook, zoals de meeste van die instellingen, die toen na eeuwen van
ongecontesteerde katholieke dominantie onvoorbereid kennismaakten met
ontvolking en vergrijzing, door de seculiere wereld werd verzwolgen. Misschien
is het nu een hotel waar seminaries of teambuildingweekends worden belegd, of
wordt er gecohoused, of is het gebouw tegen de vlakte gegaan en werd het park
waarin het stond verkaveld. Of het klooster staat er nog, maar dan wel
verlaten, verkommerd, vervallen, in ruïneuze toestand, vol tags en
achtergelaten injectienaalden – omdat geen mens weet wat ermee aan te vangen.
28 Philip Roth in Het complot tegen
Amerika
Lees hier LVO vanaf het begin