vrijdag 25 oktober 2019

LVO 42



Mijn grootouders stierven lang nadat ik hen een laatste keer had gezien. Van hun aftakeling ben ik geen getuige geweest, ik heb hun begrafenis niet bijgewoond. Ik herinner me zelfs niet ooit een doodsbrief te hebben ontvangen of kort na hun verscheiden daarvan op de hoogte te zijn gebracht. Ik weet niet eens of en zo ja, hoe ze ter aarde zijn besteld, en waar. Ik herinner me wel nog dat ik een tijd heb rondgelopen met de onzekerheid of ze nu ja dan neen nog in leven waren. Het vervelende gevoel dat je soms kan bekruipen wanneer je niet meer weet of de ouders, de moeder of de vader, van een vriend of kennis nog in leven zijn, heb ik ook met betrekking tot mijn eigen grootouders ervaren. Om maar te zeggen.

Maar goed, ze zijn dus doodgegaan – dat lag in de lijn der verwachtingen. Aangezien ik, als zoon van hun zoon, ook al was hij verstoten, toch nog altijd vrij dichte familie van hen was, kwam ik in aanmerking om enkele van de voorwerpen te erven waarmee zij zich hun leven lang hadden omringd.

Ik herinner me de omstandigheden waarin deze transactie heeft plaatsgevonden niet meer precies. Het was in Leuven, maar in wiens woning? Ik herinner me wel nog dat er op de grond een aantal spullen uit Stokkem op een doek uitgestald lagen – wellicht had een van mijn neven of mijn broer ze overgebracht. Iemand vroeg of ik voor bepaalde voorwerpen een voorkeur had. 'Om wat te doen?' vroeg ik, nogal lomp want ik vond het nodig om door voor te wenden dat de hele transactie mij maar matig interesseerde meteen ook te kennen te geven dat ik niet gaf om familieleden waar ik al meer dan tien jaar niets meer van had gehoord. 'Om te hébben,' antwoordde die persoon. Dat vond ik vreemd: hier lagen dingen die decennia lang deel hadden uitgemaakt van de bezittingen van mensen met wie ik wel iets te maken had gehad maar die ik al zeer lang niet meer had gezien, en nu kreeg ik opeens de kans om mij een paar van die voorwerpen toe te eigenen. Ik werd gewaar dat de dingen ondoorgrondelijke geschiedenissen in zich dragen, dat ze soms meer lijken te weten dan wij ooit zullen kunnen bevroeden.

Ik weet dat ik hier een beproefd literair procedé zou kunnen toepassen, namelijk om een voorwerp te laten meereizen op mijn reis door de tijd. Ik zou dat voorwerp een voertuig kunnen laten zijn van wat ik dan maar gemakshalve mijn familiale identiteit zou kunnen noemen, het vehikel van een soort onvergankelijkheid die ik, het is niet anders, zelf niet dragen kan.38 Maar het spijt me: geen enkele van de voorwerpen die daar voor mij uitgestald lagen, is bij mij gebleven. Amper veertig jaar later zijn ze allemaal uit mijn leven verdwenen.

Ik koos er, daar in die Leuvense woning, enkele uit: een kurkentrekker en een stel glazen. De glazen waren van dun kristal en versierd met ingegrifte geometrische friezen. Ze hebben mijn huwelijk niet overleefd. De houten kurkentrekker was een souvenir uit een bergstreek, daar herinnerde een met een gloeiende stempel ingestanste afbeelding aan: een blokhut, met daarachter een rotsmassief. Op de voorgrond zal ongetwijfeld een koe met koebel hebben geprijkt – maar die toevoeging is volledig voor rekening van mijn weinig fantasierijke verbeelding. Het kan ook een gems zijn geweest. Ik kan het niet meer verifiëren want ook die kurkentrekker heb ik ergens achtergelaten.


38 Op dit principe is bijvoorbeeld De haas met de amberkleurige ogen van Edmund de Waal gebaseerd.



(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin