Mijn grootouders stierven lang nadat ik hen een
laatste keer had gezien. Van hun aftakeling ben ik geen getuige geweest, ik heb
hun begrafenis niet bijgewoond. Ik herinner me zelfs niet ooit een doodsbrief
te hebben ontvangen of kort na hun verscheiden daarvan op de hoogte te zijn
gebracht. Ik weet niet eens of en zo ja, hoe ze ter aarde zijn besteld, en
waar. Ik herinner me wel nog dat ik een tijd heb rondgelopen met de onzekerheid
of ze nu ja dan neen nog in leven waren. Het vervelende gevoel dat je soms kan
bekruipen wanneer je niet meer weet of de ouders, de moeder of de vader, van
een vriend of kennis nog in leven zijn, heb ik ook met betrekking tot mijn
eigen grootouders ervaren. Om maar te zeggen.
Maar goed, ze zijn dus doodgegaan – dat lag in de lijn
der verwachtingen. Aangezien ik, als zoon van hun zoon, ook al was hij
verstoten, toch nog altijd vrij dichte familie van hen was, kwam ik in
aanmerking om enkele van de voorwerpen te erven waarmee zij zich hun leven lang
hadden omringd.
Ik herinner me de omstandigheden waarin deze
transactie heeft plaatsgevonden niet meer precies. Het was in Leuven, maar in
wiens woning? Ik herinner me wel nog dat er op de grond een aantal spullen uit
Stokkem op een doek uitgestald lagen – wellicht had een van mijn neven of mijn
broer ze overgebracht. Iemand vroeg of ik voor bepaalde voorwerpen een voorkeur
had. 'Om wat te doen?' vroeg ik, nogal lomp want ik vond het nodig om door voor
te wenden dat de hele transactie mij maar matig interesseerde meteen ook te
kennen te geven dat ik niet gaf om familieleden waar ik al meer dan tien jaar
niets meer van had gehoord. 'Om te hébben,' antwoordde die persoon. Dat vond ik
vreemd: hier lagen dingen die decennia lang deel hadden uitgemaakt van de
bezittingen van mensen met wie ik wel iets te maken had gehad maar die ik al
zeer lang niet meer had gezien, en nu kreeg ik opeens de kans om mij een paar
van die voorwerpen toe te eigenen. Ik werd gewaar dat de dingen
ondoorgrondelijke geschiedenissen in zich dragen, dat ze soms meer lijken te
weten dan wij ooit zullen kunnen bevroeden.
Ik weet dat ik hier een beproefd literair procedé zou
kunnen toepassen, namelijk om een voorwerp te laten meereizen op mijn reis door
de tijd. Ik zou dat voorwerp een voertuig kunnen laten zijn van wat ik dan maar
gemakshalve mijn familiale identiteit zou kunnen noemen, het vehikel van een
soort onvergankelijkheid die ik, het is niet anders, zelf niet dragen kan.38
Maar het spijt me: geen enkele van de voorwerpen die daar voor mij uitgestald
lagen, is bij mij gebleven. Amper veertig jaar later zijn ze allemaal uit mijn
leven verdwenen.
Ik koos er, daar in die Leuvense woning, enkele uit:
een kurkentrekker en een stel glazen. De glazen waren van dun kristal en
versierd met ingegrifte geometrische friezen. Ze hebben mijn huwelijk niet
overleefd. De houten kurkentrekker was een souvenir uit een bergstreek, daar
herinnerde een met een gloeiende stempel ingestanste afbeelding aan: een
blokhut, met daarachter een rotsmassief. Op de voorgrond zal ongetwijfeld een
koe met koebel hebben geprijkt – maar die toevoeging is volledig voor rekening
van mijn weinig fantasierijke verbeelding. Het kan ook een gems zijn geweest.
Ik kan het niet meer verifiëren want ook die kurkentrekker heb ik ergens
achtergelaten.
38 Op dit principe is bijvoorbeeld De haas met de amberkleurige ogen van
Edmund de Waal gebaseerd.
Lees hier LVO vanaf het begin