‘Is dat alles wat je over je grootouders weet? Waarom
probeer je niet méér te weten te komen? Waarom ga je niet achter die stamboom
aan? Waarom probeer je niet al die namen en data te achterhalen, waar die
mensen vandaan kwamen en wat ze hebben gedaan om zich door het leven te slaan?
Hoe ze aan hun einde zijn gekomen?’
Ik weet dat die mogelijkheid bestaat, meer nog, ik
weet dat een van mijn neven zich daarmee heeft beziggehouden. (Ik weet niet tot
hoe ver terug in de tijd zijn opzoekingen hem hebben gevoerd.) Maar daar is het
mij niet om te doen – wat mij interesseert, is de werkelijkheid, en die is nu
eenmaal dat ik al deze zaken niet weet,
dat er in mijn familie hoegenaamd niet van enige continuïteit sprake is. Dat ik
een in hoge mate verleden- en verhalenloos wezen ben. En dat die
discontinuïteit, die zich in het verleden heeft voorgedaan, zich atavistisch
lijkt door te zetten in het heden. Dát is inderdaad de enige continuïteit in mijn familiaal
bestaan, zo lijkt het wel: dat er geen continuïteit is, dat het een
aaneenschakeling is van mislukkingen en breuken, halfafgewerkte pogingen,
onvoldragen projecten.
Uiteraard draag ik van mijn voorouders en voorgeschiedenis
de sporen in mij, maar het feit dat
die sporen voor mij niet of nauwelijks traceerbaar zijn, heeft natuurlijk ook
een spoor in mij getrokken, een negatief spoor, een spoor dat bestaat uit het
besef dat ik als het ware uit het niets, of toch bijna niets, lijk te zijn voortgekomen
en in die zin mij al aardig voorbereid weet op het niets waarin ik uiteindelijk
zal verdwijnen. Mijn identiteit is vooral gevormd door het feit dat de band met
mijn grootouders, en later mijn ouders, is doorgeknipt. Het omgekeerde beweren,
en zoeken naar alle mogelijke vormen van beïnvloeding, dát zou pas een krampachtige fictionalisering zijn, het
gevolg van een romantiserend hengelen naar ongebroken volledigheid, ja zelfs
naar herstel.
En ik moet daarbij niet alleen aan mezelf denken. Niet
alleen ik ben van mijn voorgeschiedenis afgesneden, hetzelfde geldt voor mijn
kinderen – misschien zelfs nog meer. Dat besef speelt bij dit schrijven een
grote rol. Misschien wil ik hun op deze manier, door hier de geschiedenis van
mijn geschiedenisloosheid te onderzoeken, alsnog een soort van verbondenheid
doorgeven. Opdat zij iets minder negatief of onverschillig of onwetend tegen
het verleden zouden aankijken dan zij nu lijken te doen. Want dat geloof ik
wél, om de een of andere, onnaspeurbare en nauwelijks te verantwoorden manier:
dat een positieve verhouding ten aanzien van de persoonlijke geschiedenis
gezond is.
Lees hier
LVO vanaf het begin