maandag 21 oktober 2019

driekleur 422


In het veld groeide de purperen klaver rond onze enkels, en grote witte en gele margrieten bloeiden rond onze knieën. Bloedrode hommels landden op boterbloemen zo hoog als onze handen. Het lange weelderige gras in het veld steeg en daalde in golven voor de wind uit en in een dicht groepje bomen vlak bij ons kletterden dode takken tegen elkaar. Telkens als de wind ging liggen, hoorden we het sijpelen van een gezwollen stroompje alsof het in een stenen bak viel.

In mei hoorden we de eerste nachtegaal. Net toen de nacht helemaal donker werd, begon hij te zingen. Zijn zang verschilde eigenlijk niet veel van de zang van een spotlijster, met gekweel, en getjilp, en trillers, gekweel, getjilp, en opnieuw gekweel, maar dan voortgebracht midden in de stilte van de nacht, in het donker, of in het maanlicht, vanaf een plek die geheimzinnig schuilging tussen de zwarte takken.

Lydia Davis, Bijna geen geheugen, in: De verzamelde verhalen, 171-172