wolkenfragmenten uit Günter Grass, De blikken trommel
3012
Zij beschreven mijn grootvader als
enorm rijk en eenzaam: in een wolkenkrabber zat hij achter een
reusachtig bureau, ringen met gloedvolle stenen aan alle vingers, of hij drilde
zijn lijfwacht die brandweeruniformen droeg, Poolse liederen kon zingen en
Feniksgarde heette. (43)
3013
‘Schrijf door, Oskar, doe het voor
je steenrijke maar uiterst vermoeide grootvader Koljaitsjek, die in Buffalo USA
een houthandel bestuurt en die in zijn wolkenkrabber met lucifers
speelt!’ (47)
3014
Helder tot bewolkt. Lichte
buien in de middag. (91)
3015
Steeds nieuwe wolken
emigreerden van het noordwesten naar het zuidoosten alsof die richting de wolken
iets speciaals te bieden had. Ik klemde mijn trommel, die tot nog toe geen slag
lang aan emigreren had gedacht, tussen mijn knieën en het vak van de
schoolbank. De voor de rug bestemde leuning gaf steun aan Oskars achterhoofd.
Achter mij snaterden, brulden, lachten, huilden en rumoerden mijn zogenaamde
medescholieren. Er werd naar mij gegooid met propjes papier, maar ik draaide
mij niet om, vond de doelbewuste wolken veel esthetischer dan de aanblik
van een horde grimassen trekkende, compleet hysterische vlegels. (104)
3016
Om volstrekt eerlijk te zijn: Oskar
had het helemaal niet nodig gevonden om komende gebeurtenissen af te wachten;
hij had immers geen afleiding nodig, wachtte dus niet maar zat met zijn trommel
tegen zich aan in de schoolbank en vermaakte zich met de wolken achter,
of liever voor de paasbest gepoetste ramen van de klas. (105)
3017
Mij losrukkend van de wolken,
die klaarblijkelijk vrij van school hadden, sprong ik op, tork met één greep de
stokken van onder mijn bretels en trommelde luid en nadrukkelijk de maat van
het lied. (105-106)
3018
Daarbij heb je je bij al je ten
halfbewolkte hemel schreiende onwetendheid voorgenomen deze
roosterschool nooit weer te betreden. (113)
3019
O heilige botercrème, o met
poedersuiker bestrooide, heldere tot bewolkte zondagmiddag! (151)
3020
Tegen de avond gaf een verfrissend
onweer met wolkbreuk en prachtig trommelende hagel een langere
voorstelling. (169)
3021
(…) toen Jan mij
door het portiek van de Heilige-Hartkerk naar buiten droeg waar bij een zonnige
tot lichtbewolkte hemel de taxi stond te wachten, vroeg ik de duivel in
mij: ‘Alles goed doorstaan?’ (189)
3022
Op het bord met de weersverwachting
stonden nog krijtstrepen van het vorige jaar: Lucht: twintig; Water: zeventien;
Wind: noordoost; Vooruitzichten: helder tot bewolkt. (204)
3023
Een heldere tot bewolkte septemberdag,
de zon bestreek alles met oud goud, alles ragfijn en gevoelig en toch hardhorig.
(322)
3024
Dan liever de blik door het open
raam gericht en opwaarts: daar bromden ze, de dikke Ju 52, zoals alleen maar
driemotorige vliegtuigen of hele dikke vliegen in een onbewolkte
julihemel kunnen brommen. (373)
3025
Water: achttien; lucht:
zesentwintig; Wind: oost – verwachting: onbewolkt, stond op het zwarte
bord naast het aanplakbiljet van de vereniging tot het redden van mensenlevens,
waarop naast onbeholpen ouderwetse tekeningen aanwijzingen stonden voor
pogingen tot wederopwekking van levensgeesten. (373-374)
3026
Na een verregende augustus liet de
zomer zien wat hij kon; zijn verlate prestaties stonden te lezen op het bord
naast het aanplakbiljet van de vereniging tot het redden van mensenlevens dat
tegen het hokje van de badmeester was gespijkerd: Lucht: 29 – water: 20 – wind:
zuidoost – voorspelling: onbewolkt. (378)
3027
Van tijd tot tijd verschool de maan
zich achter een wolk. (511)
3028
Ik wachtte tot de maan tussen twee wolken
weer te voorschijn kwam (…) (514)
3029
Een maannacht, licht bewolkt.
(518)
3030
Men kon de motoren zo duidelijk horen
omdat het eind februari, begin maart was. Alleen bij de zon waren enkele wolkjes
en verkleurden langzaam. De bommenwerpers vlogen naar Hela of kwamen juist van
Hela terug, waar nog de resten van het tweede leger vochten.
Het weer en het vliegtuiggebrom maakten
mij droevig. Er is niets dat zulk een verveling opwekt als een wolkeloze
maarthemel met het nu eens harde dan weer wegstervende gebrom van vliegtuigen. (565)
3031
De zon daalde met haar opgeblazen wolkjes
op de Turmberg bij Zoppot neer. (572)
3032
Helder tot bewolkt was het
en er woei een westenwind. (589)
3033
Maar ik verdiende goed, werd met
respect behandeld, stond iedere dag zes uur op de draaischijf en werd de ene
keer met het gezicht naar de altijd verstopte wasbak, de andere keer met mijn
neus naar de grijze, hemelsblauwe of lichtbewolkte atelierramen
gedraaid, soms ook tegen een kamerscherm en gaf expressie weg die mij per uur
een mark tachtig opleverde. (651)
3034
De kerel liet de paardekop op de
pier liggen en onmiddellijk daarna was het beest wit en schreeuwde. Maar
schreeuwde niet zoals paarden schreeuwen, eerder zoals een wolk
schreeuwt die wit is en luid en vraatzuchtig een paardekop verbergt. (697-698)
3035
Met een starre en verbaasde blik
lag hij naar de voor driekwart bewolkte hemel te kijken. (756)
3036
(…) op dat moment
brak een bijna volle en maar heel weinig afgeplatte maan de wolken open
en liet de wolkeranden metaalachtig glinsteren als de getande rand van
een conservenblik (…) (809)
3037
Het was volop dag, bewolkt
tot helder, en ik zei tegen mezelf: Oskar, blijf niet bij deze koe, hoe hemels
zij jou ook aankijkt, hoe vlijtig zij ook met haar ruwe tong je geheugen in
slaap sust. (813)