I.4. Hoe de
ziel haar hartstochten op verkeerde objecten ontlaadt wanneer de juiste haar
ontbreken
De hartstocht
zoekt een legitiem object, en, als dat niet voorhanden is, een surrogaat: ‘zo
zien wij dat de psyche in haar hartstochten liever zichzelf bedot door zelfs
tegen beter weten in een vals object te verzinnen dan zich nergens mee bezig te
houden’. Zo nemen we een huisdier als we geen mens kunnen beminnen, of zoeken
voor het onheil dat ons overkomt een schuldige om onze frustraties op af te
reageren. Of we slaan ons voor het hoofd wanneer we een hevig verdriet
ondervinden. Alsof dat arme hoofd er iets aan kan doen. Als iemand zich om
dezelfde reden de haren uit het hoofd rukt, kan de filosoof zich terecht
afvragen: ‘Denkt deze man soms dat kaalhoofdigheid de smart verlicht?’ Dwazer
nog – en erger: hoogmoedig – zijn diegenen die bij tegenspoed hun colère
afreageren op God of Lot. Een zekere gelatenheid is meer op zijn plaats, of,
‘zoals die oude dichter bij Plutarchus zegt’: ‘Wind je over de feiten niet op,
ze hebben schijt aan je kwaaie kop.’