zondag 7 oktober 2018

Montaigne 5


I.4. Hoe de ziel haar hartstochten op verkeerde objecten ontlaadt wanneer de juiste haar ontbreken

De hartstocht zoekt een legitiem object, en, als dat niet voorhanden is, een surrogaat: ‘zo zien wij dat de psyche in haar hartstochten liever zichzelf bedot door zelfs tegen beter weten in een vals object te verzinnen dan zich nergens mee bezig te houden’. Zo nemen we een huisdier als we geen mens kunnen beminnen, of zoeken voor het onheil dat ons overkomt een schuldige om onze frustraties op af te reageren. Of we slaan ons voor het hoofd wanneer we een hevig verdriet ondervinden. Alsof dat arme hoofd er iets aan kan doen. Als iemand zich om dezelfde reden de haren uit het hoofd rukt, kan de filosoof zich terecht afvragen: ‘Denkt deze man soms dat kaalhoofdigheid de smart verlicht?’ Dwazer nog – en erger: hoogmoedig – zijn diegenen die bij tegenspoed hun colère afreageren op God of Lot. Een zekere gelatenheid is meer op zijn plaats, of, ‘zoals die oude dichter bij Plutarchus zegt’: ‘Wind je over de feiten niet op, ze hebben schijt aan je kwaaie kop.’