dinsdag 2 oktober 2018

geen verloren tijd 126


II:132-141

Le téléphone n’était pas encore à cette époque d’un usage aussi courant qu’aujourd’hui. (133:1-2) Het is voor Marcel dus een evenement wanneer hij aan het toestel wordt geroepen voor een oproep van zijn grootmoeder vanuit het verre Parijs. Het wonderlijke apparaat is inderdaad in staat om de niet geringe afstand te overbruggen zonder aan de tijd te raken – Proust laat de gelegenheid niet voorbijgaan om zich te verbazen: Présence réelle que cette voix si proche – dans la séparation effective! (134:13-15). Proust verbaast zich ironisch en gekscherend: hij zet een pleiade van mythische figuren die zich niet aan tijd en ruimte hoeven te stoten af tegen de aardse, kortaffe en niet altijd even vriendelijke servantes toujours irritées du Mystère, les ombrageuses [argwanende] prêtresses de l’Invisible, les Demoiselles du téléphone (133:40-42) die in die tijd nog in de centrale aan de knoppen zaten.

Doordat Marcel de stem van zijn grootmoeder hoort zonder er haar gezichtsuitdrukking bij te zien, is het alsof hij haar voor het eerst écht hoort: sa voix elle-même, je l’écoutais aujourd’hui pour la première fois (134:43-135:1). De stem klinkt veel zachter en milder dan anders: douce, triste, fragile (135). Doordat de spanningen van het nabij-zijn, de strengheid van de grootmoeder en de weerstand waarmee Marcel haar altijd heeft gehoorzaamd, er nu niet zijn, ligt de weg open voor een mutuelle tendresse (135:38). Zeker wanneer grootmoeder Marcel aanraadt in Doncières te blijven.

Marcel voorvoelt tijdens dit telefoon gesprek de treurnis van de definitieve afstand die er zal zijn wanneer zij dood zal zijn. Die ervaring wordt alleen maar versterkt wanneer de verbinding wordt afgebroken zonder dat de correspondenten op een goede manier afscheid van elkaar hebben kunnen nemen – en nog meer wanneer later op de dag een nieuwe oproep van een grootmoeder binnenkomt en het niet die van Marcel, die verkeerdelijk aan de telefoon wordt geroepen, blijkt te zijn. Dit misverstand is trouwens een echo van een verkeerd-verbonden-zijn dat aan het gesprek tussen Marcel en zijn grootmoeder was voorafgegaan. Het nieuwe communicatiemiddel heeft nog wat kinderziekten te doorlopen, blijkbaar.

Wat er ook van zij, de valse nabijheid van zijn grootmoeder doet Marcel besluiten om naar Parijs terug te keren. Het is tot hem doorgedrongen hoezeer zij zijn gezelschap moet missen, daar alleen op haar appartement.

Door een samenloop van omstandigheden krijgt Marcel ook niet meer de gelegenheid om fatsoenlijk afscheid te nemen van zijn vriend Saint-Loup. Nu ja, vriend? Te voet op weg naar de kazerne, waar het regiment zich moet klaarmaken om op excursie te vertrekken, rijdt Saint-Loup Marcel in zijn tillbury voorbij. Marcel hoopt dat Saint-Loup hem zal oppikken, niet dus. Saint-Loup is in het gezelschap van een andere militair en verwaardigt zich niet voor Marcel te stoppen. Marcel is nog toegeeflijk en sluit niet uit dat zijn bijziende vriend hem niet heeft herkend.

Vanuit de kazerne bekijkt Marcel nog hoe het regiment zich opstelt. Hij ziet hoe kapitein de Borodino met napoleontische allure langsrijdt semblant avoir l’illusion qu’il se trouvait à la bataille d’Austerlitz (139:35-36). Marcel is in het gezelschap van een student en een beroepsmilitair. Die laatste is een Breton, wat ons een vluchtige inkijk verschaft in hoe groot en divers Frankrijk toen nog was: né dans un village qui s’appelle Penguern-Stereden, ayant appris le français aussi difficilement que s’il eût été anglais ou allemand (139:8-11). (De website Le fou de Proust leert me dat Proust het toponiem heeft uitgevonden om wat bretoensigheid aan zijn relaas toe te voegen.)

Marcel vertrekt naar Parijs, waar hij, onaangekondigd, zijn grootmoeder in haar appartement verrast. Hij ziet haar met een meedogenloze, ontluisterend-fotografische blik, die niet voortdurend wordt gecorrigeerd (vervormd) door de herinneringen en verwachtingen die een levende relatie begeleiden; hij ziet haar zoals ze is in zijn afwezigheid: rouge, lourde et vulgaire, malade, rêvassant [suffend], promenant au-dessus d’un livre des yeux un peu fous, une vieille femme accablée [uitgeleefd] que je ne connaissais pas (141:36-38).



De vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.