zondag 7 oktober 2018

Alain Resnais, Hiroshima mon amour



Tweemaal gekeken naar Hiroshima mon amour van Alain Resnais (1959), met aansluitend (op dezelfde dvd), de documentaire Hiroshima ou le temps d’un retour van Luc Lagier. En nu ben ik Marguerite Duras aan het lezen. Zij schreef het scenario en de dialogen.

Ik vermoed dat er een halve bibliotheek is volgeschreven over de film van Resnais en het werk van Duras en ik ben dan ook niet van plan daar veel aan toe te voegen. Het is van die cinefiele cinema, art for art’s sake, die gemaakt lijkt om commentaar uit te lokken. (Er wordt overigens geen sake gedronken in deze film, wel Japans fluitjesbier.) Elk woord, elk gebaar, elke belichting is zo uitdrukkelijk gearticuleerd en symbolisch geladen, dat er maar weinig spontaans en vloeiends in overblijft. Hiroshima mon amour is – met al zijn flashbacks, montages, herhalingen… – maakwerk dat zich er niet voor geneert maakwerk te zijn. Een kunstfilm, zoals dat dan heet.

Maar daarom niet minder mooi.

Hiroshima mon amour gaat over de onmogelijkheid om over de atoomaanval op Hiroshima een film te maken – en bij uitbreiding om over de liefde een film te maken, ja zelfs: om de liefde te beléven. Of juister, om de liefde een tweede keer, voorbij de onschuld, te beleven. En de schuld bestaat er dan in dat zelfs de eerste keer, hoe hevig en ingrijpend en écht ook die moge geweest zijn, niet voor de vergetelheid kan worden behoed – zoals zelfs een onbeschrijfelijke ramp als de atoombom op Hiroshima niets anders dan de vergetelheid wacht. (En ook gedoemd is om een tweede keer te gebeuren: drie dagen na Hiroshima was er Nagasaki, dat trouwens al veel meer wordt vergeten omdat die stad niet als eerste aan de beurt kwam.)

De illusie van de liefde is dat ze ten onrechte denkt onvergetelijk te zijn. En daarin lijkt ze op een catastrofe als Hiroshima.


Resnais begint zijn onmogelijke film met documentaire beelden. Hoe zou het anders kunnen? Tu n’as rien vu à Hiroshima, laat Duras haar mannelijke hoofdpersonage tot zijn tegenspeelster zeggen, maar het is duidelijk dat ze met die openingszin ook zichzelf toespreekt. We zien historische opnames van slachtoffers die de ramp overleefden. Brandwonden, verminkte lichamen, haaruitval. Daarna volgen gespeelde scènes met wanhopige ‘slachtoffers’ die gezamenlijk wachten op hulp of die van onder het puin tevoorschijn kruipen. Hier wordt opzichtig theatraal geacteerd. Je kúnt zoiets gewoon niet spelen. Zoals het museum van Hiroshima reconstitutions toont, faute d’autre chose. De wormen en mieren die ‘na twee dagen reeds’ (Duras) uit de as naar boven komen, acteren niet. Een hele vangst van radioactieve tonijnen moet worden vernietigd.

Twee personages: ‘Lui’ en ‘Elle’ (ze krijgen geen naam). ‘Lui’ is een Japanse architect (Eiji Okada), ‘Elle’ een Franse actrice (Emmanuelle Riva), die, in de film van Resnais, in Hiroshima een bijrolletje speelt als verpleegster in een ‘internationale vredesfilm’. Cinema wordt ingezet om een mémoire te creëren, tegen het vergeten, opdat het niet meer zou gebeuren. (Maar het zál nog gebeuren, en het zál vergeten worden.)

Een Japanse man en een Franse vrouw ontmoeten elkaar. De ongeschondenheid van hun lichamen in de openingsscène (een esthetisch gefilmde vrijpartij waarbij we enkel schouders, armen en handen te zien krijgen die afwisselend met as en water (zweet?) worden bedekt), steekt brutaal af tegen de beelden van de verminkte en verbrande inwoners van de weggebombardeerde stad.

Een architect en een verpleegster: niet toevallig die beroepen. Natuurlijk niet.

Er ontstaat een relatie. Zij doet het voor de seks, hij wordt verliefd. Maar die intensiteit kan zij niet beantwoorden: tijdens de oorlog heeft zij de liefde van haar leven gekend. Nu kan ze enkel zeggen: Tu me plais. Quel événement (want ze had het niet meer verwacht). De grote liefde komt nooit terug, net zoals Hiroshima, dat intussen (1959) al in grote mate en op vrij steriele en haastige wijze is heropgebouwd, nooit meer dezelfde stad zal zijn.

Jammer genoeg voor de Franse actrice was haar oorlogsromance er een met een Duitse soldaat. Dat werd haar zwaar aangerekend. Het haar speelt een belangrijke rol: uitbundig lang volgens de mode van die tijd tijdens de verboden affaire in Nevers, slordig afgeknipt tijdens de repressie, zorgvuldig gecoiffeerd twaalf jaar later in Hiroshima. En daartegenover, bewaard in het museum van Hiroshima: Des chevelures anonymes que les femmes de Hiroshima retrouvaient tout entières tombées le matin, au réveil.

Andere motieven om in de gaten te houden: de verzengende zon van Japan versus het grijze weer in Frankrijk (behalve op 6 augustus 1945, toen het zomerde in Parijs, zoals de architect schamper opmerkt); de rivieren Ota en Loire, uiteraard symbolen van de vliedende tijd en de vergetelheid; het met de vingers krabben aan de kerkermuur en aan de gave schouders.

De architect is blij wanneer hij hoort dat hij nu de enige is die haar verhaal kent: zij heeft het voor het eerst verteld. Dat brengt haar ook genezing: l’histoire est devenue racontable. Marguerite Duras en Alain Resnais hebben dat voortreffelijk gedaan, het resultaat is zestig jaar later nog altijd memorabel.