zondag 7 oktober 2018

wolken 2994-3009


wolkenfragmenten uit Bloemlezing uit de poëzie van Wislawa Szymborska

2994
Ook in ‘Wolken’, een van de nieuwe gedichten, ligt de nadruk op de vervreemding tussen de wereld van de mens en die boven hem. Ook zonder ons applaus gaat het spektakel van de wolken gewoon door. (Jeannine Vereecken in de inleiding, 23)

2995
Ook in het recente ‘Wolken’ alludeert ze kort maar krachtig op dit verlies: ‘Boven Jouw hele leven en het mijne, nog niet geheel, / paraderen ze even krachtig als ze vroeger deden.’ (Jeannine Vereecken in de inleiding, 33)

2996
Iedereen en alles kan het woord nemen: de vrouw van Lot, een tranquillizer, wolken. (Jeannine Vereecken in de inleiding, 42)

2997
Zwaluw, doorn aan de wolk, / anker in de lucht, / verbeterde Ikaros, / hemelvarende slipjas, // zwaluw, kalligrafie, / wijzer zonder minuten, / vroege vogel-gotiek, / scheel oog aan de hemel, // zwaluw, snerpende stilte, / vreugde gehuld in rouw, / aureool van de geliefden, / ontferm je over hen. (59)

2998
Een woestijn van wolken doorboord. (71)

2999
Deeg rijst in de trog, / baden dampen, wijn kleurt scharlaken, / biggen van wolken jagen door de lucht, / trompetten zetten het lijf in rep en roer. (95)

3000
De hemelen snellen toe met wolken en vogels, / bergen barsten stil uit aan de horizon / en een rivier klatert neer op zoek naar een zee. (107)

3001
Hoeveel wolken drijven er straffeloos over, / hoeveel woestijnzand waait er van land tot land, / hoeveel bergkiezels rollen over vreemde gebieden / in uitdagende sprongen! (199)

3002
Tussen dat grauwe, uitgerafelde wolkje / en daar, meer naar links, dat acaciatakje. (243)

3003
Dat is wat anders dan foto’s in dozen, / uitgedroogde balpennen in een plastieken beker, / grootwarenhuiskleding in een grootwarenhuiskast, / een raam dat meer uitkijkt op wolken dan op mensen. (251)

3004
De mensen versnellen zichtbaar hun pas, / want uit een donkere wolk barstte zo-even / een striemende regenvlaag los. // Het hele probleem ligt hierin, dat er verder niets gebeurt. / De wolk verandert niet van vorm of van kleur. (275)

3005
Op een wolk drukt de hemel even onverbiddelijk / als op een grafsteen. (281)

3006
Om de wolken uiteen te kunnen blazen, / moest de wind ze eerst hierheen waaien. (285)

3007
Op het gras dat opschoot boven / de oorzaken en de gevolgen / moet iemand zich neervleien / met een aar tussen zijn tanden / en staren naar de wolken. (293)

3008
In een land ergens onder de zon / en ergens onder wolken. (317)

3009

Wolken

Met de beschrijving van de wolken
zou ik me erg moeten haasten –
al na een fractie van een ogenblik
zijn zij het niet meer, worden het andere.

Het ligt in hun aard
zich nooit te herhalen
in gestalten, schakeringen, composities en posen.

Door geen enkele herinnering bezwaard,
verheffen ze zich moeiteloos boven de feiten.

Wat kan men met zulke getuigen aanvangen –
ze waaien onmiddellijk naar alle kanten.

Vergeleken met de wolken
lijkt het leven wel gegrondvest,
haast duurzaam, bijna eeuwig.

In verhouding tot de wolken
lijkt zelfs een steen wel een broer
op wie men kan bouwen,
maar zij – net verre, lichtzinnige nichten.

Laat de mensen er wezen, als ze dat willen,
en nadien allen één voor één sterven,
hun, de wolken, kan dat niets schelen,
heel die
zonderlinge wereld.

Boven Jouw hele leven
en het mijne, nog niet geheel,
paraderen ze even krachtig als ze vroeger deden.

Zij zijn niet verplicht om samen met ons te verdwijnen.
Zij moeten niet bekeken worden om te kunnen drijven.

(327)