wolkenfragmenten uit Bloemlezing uit de poëzie van Wislawa Szymborska
2994
Ook in ‘Wolken’, een van de
nieuwe gedichten, ligt de nadruk op de vervreemding tussen de wereld van de
mens en die boven hem. Ook zonder ons applaus gaat het spektakel van de wolken
gewoon door. (Jeannine Vereecken
in de inleiding, 23)
2995
Ook in het recente ‘Wolken’
alludeert ze kort maar krachtig op dit verlies: ‘Boven Jouw hele leven en het
mijne, nog niet geheel, / paraderen ze even krachtig als ze vroeger deden.’ (Jeannine Vereecken in de inleiding, 33)
2996
Iedereen en alles kan het woord
nemen: de vrouw van Lot, een tranquillizer, wolken. (Jeannine Vereecken in de inleiding, 42)
2997
Zwaluw, doorn aan de wolk, /
anker in de lucht, / verbeterde Ikaros, / hemelvarende slipjas, // zwaluw,
kalligrafie, / wijzer zonder minuten, / vroege vogel-gotiek, / scheel oog aan
de hemel, // zwaluw, snerpende stilte, / vreugde gehuld in rouw, / aureool van
de geliefden, / ontferm je over hen.
(59)
2998
Een woestijn van wolken
doorboord. (71)
2999
Deeg rijst in de trog, / baden
dampen, wijn kleurt scharlaken, / biggen van wolken jagen door de lucht,
/ trompetten zetten het lijf in rep en roer. (95)
3000
De hemelen snellen toe met wolken
en vogels, / bergen barsten stil uit aan de horizon / en een rivier klatert
neer op zoek naar een zee. (107)
3001
Hoeveel wolken drijven er
straffeloos over, / hoeveel woestijnzand waait er van land tot land, / hoeveel
bergkiezels rollen over vreemde gebieden / in uitdagende sprongen! (199)
3002
Tussen dat grauwe, uitgerafelde wolkje
/ en daar, meer naar links, dat acaciatakje. (243)
3003
Dat is wat anders dan foto’s in dozen,
/ uitgedroogde balpennen in een plastieken beker, / grootwarenhuiskleding in
een grootwarenhuiskast, / een raam dat meer uitkijkt op wolken dan op
mensen. (251)
3004
De mensen versnellen zichtbaar hun
pas, / want uit een donkere wolk barstte zo-even / een striemende
regenvlaag los. // Het hele probleem ligt hierin, dat er verder niets gebeurt.
/ De wolk verandert niet van vorm of van kleur. (275)
3005
Op een wolk drukt de hemel
even onverbiddelijk / als op een grafsteen. (281)
3006
Om de wolken uiteen te
kunnen blazen, / moest de wind ze eerst hierheen waaien. (285)
3007
Op het gras dat opschoot boven / de
oorzaken en de gevolgen / moet iemand zich neervleien / met een aar tussen zijn
tanden / en staren naar de wolken. (293)
3008
In een land ergens onder de zon /
en ergens onder wolken. (317)
3009
Wolken
Met de beschrijving van de wolken
zou ik me erg moeten haasten –
al na een fractie van een ogenblik
zijn zij het niet meer, worden het
andere.
Het ligt in hun aard
zich nooit te herhalen
in gestalten, schakeringen,
composities en posen.
Door geen enkele herinnering
bezwaard,
verheffen ze zich moeiteloos boven
de feiten.
Wat kan men met zulke getuigen
aanvangen –
ze waaien onmiddellijk naar alle
kanten.
Vergeleken met de wolken
lijkt het leven wel gegrondvest,
haast duurzaam, bijna eeuwig.
In verhouding tot de wolken
lijkt zelfs een steen wel een broer
op wie men kan bouwen,
maar zij – net verre, lichtzinnige
nichten.
Laat de mensen er wezen, als ze dat
willen,
en nadien allen één voor één
sterven,
hun, de wolken, kan dat
niets schelen,
heel die
zonderlinge wereld.
Boven Jouw hele leven
en het mijne, nog niet geheel,
paraderen ze even krachtig als ze
vroeger deden.
Zij zijn niet verplicht om samen
met ons te verdwijnen.
Zij moeten niet bekeken worden om te kunnen drijven.
Zij moeten niet bekeken worden om te kunnen drijven.
(327)