Uiteraard kun je vandaag geen romantische wildwestfilms
meer maken waarin het goede het kwade overwint. Totaal ongeloofwaardig en
politiek niet correct. De kolonisering van het Noord-Amerikaanse continent
verliep veel chaotischer, bloediger, rücksichtloser
dan Karl May, Morris en Hollywood ons hebben voorgespiegeld. Het was geen
strijd tussen goed en kwaad om de heel eenvoudige reden dat er geen goeden
waren. Hebzucht (greed) overheerste
alles. Wie het eerst zijn staf in de grond plantte, was eigenaar. Wie te laat
kwam, was gedoemd een sukkelaar te blijven, als hij al niet werd neergeknald. Tenzij
hij zich met geweld, list en een enkele keer creativiteit een weg naar boven
wist te banen: the American dream.
Regisseurs die zich vandaag in alle ernst aan het cowboygenre
wagen, kunnen maar beter een dosis kritiek op die duistere bladzijde uit de
Amerikaanse geschiedenis laten meeresoneren. Dat heeft Jacques Audiard goed
begrepen. Meer nog, zijn The Sisters
Brothers is zo’n rauw en tegelijk relativerend-grappig anti-Amerikaans of
onamerikaans pamflet dat je de indruk krijgt dat je wel een Europeaan moet zijn
om een dergelijke film te kúnnen maken. (Relevant detail: Audiard vond zijn locaties
in Spanje en Roemenië.)
The Sisters
Brothers laat geen spaander heel van de wildwestclichés. Het begint
natuurlijk al met de titel, die de op machogehalte gecaste rouwdouwcowboy op de
korrel neemt. De broers Eli en Charlie Sisters (John C. Reilly en Joaquin
Phoenix) zijn beroepskillers, die in opdracht van een obscure Commodore (Rutger Hauer) van de ene mission naar een volgende snellen. Ze
hebben van niets schrik en schieten altijd raak. En hun slachtoffers die niet
meteen dood zijn, krijgen zonder verpinken het genadeschot. Karikaturen zijn
het, inslechte Lucky Lukes, al kampt Eli wel iets meer met zijn geweten dan
Charlie – waardoor de film een interessante psychologische dimensie krijgt.
Toch wordt het geen klucht, bepaalde scènes zijn behoorlijk brutaal. Audiard
levert en passant commentaar op de Amerikaanse verknochtheid aan wapens en
Stetsons, de cultuur van de hebzucht, het gebrek aan ecologisch respect. En hij
haalt het romantische ideaal van de ontdekking en ontginning van een ongerept
paradijs onderuit door ook de harde kanten van de natuur te belichten. Bovenal tackelt
Audiard met aan hedendaagse inzichten aangepaste ironie het wildwestgenre. Drie
voorbeelden.
Tegen het eind van de film zien we een vanuit een parallel meevliegende helikopter of drone gefilmde achtervolgingsscène: de twee broers worden, in volle galop achteruit vurend met hun pistolen, op de hielen gezeten door een pelotonnetje voorwaarts vurende concurrenten. Onwillekeurig denk je aan een wielerwedstrijd: het lijkt onmogelijk voor de twee om de achtervolgende groep los te schudden. Het is een karikaturaal beeld – en Audiard relativeert het al helemaal door in de onmiddellijk daarop volgende sequentie het heldenduo rustig over de prairie te laten struinen. Zegt de een tegen de ander: ‘Gek hé, da’s nu al een dag of drie dat we niet in levensgevaar zijn geweest.’
Memorabel is de dag dat Eli Sisters in een drugstore een hem
onbekend voorwerp monstert. Een tandenborstel! De winkelier leert hem hoe hij
het instrument moet gebruiken. Even later zien we voor het eerst in het
wildwestgenre, denk ik toch, een tandenpoetsende revolverheld!
En ten slotte dit. Ook voor het eerst zie ik wildwesthelden
zo ver naar het Westen trekken, dat ze uiteindelijk een duin oversteken en op
een strand terechtkomen. Het eindpunt is bereikt. Ook dit land is eindig. De
droom, lijkt Audiard te willen zeggen, stuit op grenzen.