zaterdag 27 oktober 2018

Jacques Audiard, The Sisters Brothers


Uiteraard kun je vandaag geen romantische wildwestfilms meer maken waarin het goede het kwade overwint. Totaal ongeloofwaardig en politiek niet correct. De kolonisering van het Noord-Amerikaanse continent verliep veel chaotischer, bloediger, rücksichtloser dan Karl May, Morris en Hollywood ons hebben voorgespiegeld. Het was geen strijd tussen goed en kwaad om de heel eenvoudige reden dat er geen goeden waren. Hebzucht (greed) overheerste alles. Wie het eerst zijn staf in de grond plantte, was eigenaar. Wie te laat kwam, was gedoemd een sukkelaar te blijven, als hij al niet werd neergeknald. Tenzij hij zich met geweld, list en een enkele keer creativiteit een weg naar boven wist te banen: the American dream.

Regisseurs die zich vandaag in alle ernst aan het cowboygenre wagen, kunnen maar beter een dosis kritiek op die duistere bladzijde uit de Amerikaanse geschiedenis laten meeresoneren. Dat heeft Jacques Audiard goed begrepen. Meer nog, zijn The Sisters Brothers is zo’n rauw en tegelijk relativerend-grappig anti-Amerikaans of onamerikaans pamflet dat je de indruk krijgt dat je wel een Europeaan moet zijn om een dergelijke film te kúnnen maken. (Relevant detail: Audiard vond zijn locaties in Spanje en Roemenië.)

The Sisters Brothers laat geen spaander heel van de wildwestclichés. Het begint natuurlijk al met de titel, die de op machogehalte gecaste rouwdouwcowboy op de korrel neemt. De broers Eli en Charlie Sisters (John C. Reilly en Joaquin Phoenix) zijn beroepskillers, die in opdracht van een obscure Commodore (Rutger Hauer) van de ene mission naar een volgende snellen. Ze hebben van niets schrik en schieten altijd raak. En hun slachtoffers die niet meteen dood zijn, krijgen zonder verpinken het genadeschot. Karikaturen zijn het, inslechte Lucky Lukes, al kampt Eli wel iets meer met zijn geweten dan Charlie – waardoor de film een interessante psychologische dimensie krijgt. Toch wordt het geen klucht, bepaalde scènes zijn behoorlijk brutaal. Audiard levert en passant commentaar op de Amerikaanse verknochtheid aan wapens en Stetsons, de cultuur van de hebzucht, het gebrek aan ecologisch respect. En hij haalt het romantische ideaal van de ontdekking en ontginning van een ongerept paradijs onderuit door ook de harde kanten van de natuur te belichten. Bovenal tackelt Audiard met aan hedendaagse inzichten aangepaste ironie het wildwestgenre. Drie voorbeelden.

Tegen het eind van de film zien we een vanuit een parallel meevliegende helikopter of drone gefilmde achtervolgingsscène: de twee broers worden, in volle galop achteruit vurend met hun pistolen, op de hielen gezeten door een pelotonnetje voorwaarts vurende concurrenten. Onwillekeurig denk je aan een wielerwedstrijd: het lijkt onmogelijk voor de twee om de achtervolgende groep los te schudden. Het is een karikaturaal beeld – en Audiard relativeert het al helemaal door in de onmiddellijk daarop volgende sequentie het heldenduo rustig over de prairie te laten struinen. Zegt de een tegen de ander: ‘Gek hé, da’s nu al een dag of drie dat we niet in levensgevaar zijn geweest.’

Memorabel is de dag dat Eli Sisters in een drugstore een hem onbekend voorwerp monstert. Een tandenborstel! De winkelier leert hem hoe hij het instrument moet gebruiken. Even later zien we voor het eerst in het wildwestgenre, denk ik toch, een tandenpoetsende revolverheld!

En ten slotte dit. Ook voor het eerst zie ik wildwesthelden zo ver naar het Westen trekken, dat ze uiteindelijk een duin oversteken en op een strand terechtkomen. Het eindpunt is bereikt. Ook dit land is eindig. De droom, lijkt Audiard te willen zeggen, stuit op grenzen.