Beide foto’s zijn
gemaakt tijdens dezelfde reis. Ze tonen leden van hetzelfde gezelschap. Op de
eerste foto bewonderen drie figuren een volledig geopend landschap, een
panorama dat zich tot diep in de kloof uitstrekt. Zij nemen dat landschap in
zich op – terwijl de fotograaf zich op de drie figuren concentreert. Hij ziet drie
uit het struikgewas oprijzende zuilen op de voorgrond en degradeert op die
manier het sublieme landschap tot een bordkartonnen decor. Op de tweede foto
zien we vijf leden van het gezelschap. Ze wachten onder een snelwegbrug, in
zichzelf gekeerd. Er is geen op een landschap gerichte openheid. Integendeel,
de brug en de pijler en de omkadering van de openstaande autodeur sluiten alles
nog meer af. Het gelaat van de enige figuur die naar de fotograaf kijkt, gaat
deels schuil achter de lijst van het autodeurraam.
Twee groepsfoto’s,
twee totaal andere benaderingen. Maar er is een grote overeenkomst. Als ik u nu
zeg dat de sfeer in die groep niet opperbest was, zult u misschien niet
verwonderd opkijken. En ja, misschien gaan beide foto’s wel dáárover. Misschien
voelde de fotograaf dat er moeilijkheden waren. Of misschien waren die er nog
niet, maar voorvoelde hij dat ze zouden ontstaan. Dat leidt tot een
interessante vraag. In welke mate kun je, terwijl je je concentreert op
onderwerp en vormgeving (landschap, openheid/geslotenheid, kadrering – maar ook
kleur, compositie, lichtinval, etc…), dergelijke veeleer onbewuste
inschattingen laten meespelen? Gebeurt dat op het moment zelf, of ‘kleuren’ dergelijke
gevoeligheden pas achteraf de foto’s? En in welke mate heeft ook een neutrale
toeschouwer, die de personen op de foto’s niet kent en die geen weet heeft van
de spanningen die in die groep heersten, op basis van deze foto’s dóór dat er
iets aan de hand was?
D., H. en G.
ergens in de Languedoc (F) – 060825
D., G., F., J. en
B. op weg naar het Zuiden (F) – 060823