De hemel lijkt altijd zo groot boven die vlakke sportvelden
vol schoolkinderen die achter een verre toekomst aan jagen terwijl
onheilspellende zilverzwarte wolken zich boven hen samenpakken. Terugrijdend
naar de 128, zag ik dat de lente westelijk van Boston verder was gevorderd dan
ten noorden ervan; aan de esdoorns hadden de bloesems, die hier nu in een
geelgroen laagje de wegen bedekten, plaatsgemaakt voor half ontvouwde blaadjes,
en langs de witte hekken stonden al rode en gele rijen tulpen.
John Updike, Naar het
einde der tijden, 149