Zondvloedkleitablet uit Ninevé (nabij Mosul), Noord-Irak
(700-600 v.C.)
Wat kan, zal gebeuren, moet God, die alles denkt en dus
ook dat, hebben gedacht.
‘Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat
Ik gemaakt heb’,
en dat was nogal wat. De collega’s om Zich mee te meten, hadden
het laten afweten.
Zijn verveling werkte Hij op ’s mensens kap af: ze
maakten het te bont, vond Hij.
Wie vertoornd slaat, kan sussend zalven. De
onderdompelaar treedt als redder aan.
Een wrede God is het, die zo maar een zondvloed kan
afroepen. Het lijkt wel menselijk,
zo wreed. Alles wat mogelijk is, zal gebeuren. Voor Zijn
toorn zet Hij den mens in:
atoombommen zullen vallen, kerncentrales zullen
ontploffen, dijken zullen breken,
volgebouwde overstromingsgebieden zullen overstromen want
zo luidt het gebod
van het Lot: alles wat zich tegen zijn maker keren kan,
zal zich tegen zijn maker keren.
Klerk Georges Smith, tijdens middagpauzes liefhebberend
spijkerschriftontcijferaar,
scheurde zich – zo wil de overlevering – de kleren van
het lijf toen tot hem doordrong
wat zich daar aan hem, nota bene in 1872 de eerste lezer
in tweeduizend jaar, open-
baarde: ‘Zondvloedverhaal geen Bijbelse exclusiviteit!’,
blokletterde The New York Times.
Darwins geest, in het Westen nog maar net uit de fles,
werd keperhard bevestigd.
Van alle dieren en organismen, die nog maar net in de
breedvertakte evolutieboom
hun tak hadden gekregen, moest Noach heterokoppels naar
zijn ark leiden. Wist deze gelegenheidskapitein dat hij in de geest van zijn
bedenker deed wat duizend jaar eerder
was beschreven in het epos van Gilgamesj, ooit bedacht
waar Oost en West elkaar raken
en waar ook Bijbel, Koran en Torah niets anders deden dan
oeroude mythen verzamelen?