zondag 26 juni 2016

wolken 1921-1949



wolkenfragmenten uit Cyriel Buysse, Zomerleven

1921
De hemel is bewolkt, maar af en toe breekt er de zon doorheen, en die is warm, en grote vlakken ontbloten zich, als wijde open poorten van azuur. (6)

1922
Zacht taant de stille, gouden avond door de diepe, blauwe hemelpoorten, tussen de logge, grijze, uitgekanteelde wolkenmuren. (7)

1923
De zon komt door de grijze wolken piepen en lonkt mij lachend toe. (11)

1924
‘t Is nacht, donderblauwe, wolkenloze nacht, met al de schitterende sterren aan den hemeltrans. (21)

1925
Weldra zijn ’t grote, witte en grijze wolkenschepen, die allen in één zelfde richting varen, door de eindeloze, hemelblauwe zee. (29)

1926
Van morgen vroeg straalde de zon gloedwarm in wolkenlozen, helderblauwen hemel. Alles voorspelde een prachtrijken dag. Het leek onwankelbaar en vast als staal. Om tien uur werd de einder nevelachtig. Om elf uur kwamen kleine wolkjes. Om twaalf uur kwamen grote wolken. Om één uur was de ganse hemel grijs en grauw. En om twee uur viel er regen. Dat duurde zo een poosje, toen hield het op, de lucht werd lichter, de wolken schoven uit elkaar, de hemel blauwde, de zon brak door en met de schemering was het ganse westen als één grote, chaotische glorie van goud en rood en blauw en wolkenmassa’s gelijk bergen door elkaar. (31-32)

1927
Soms loopt een grote, grijze wolk met snelle vaart door ’t hemelsblauw en meteen zweeft dan een grote, vlugge, doffe schaduw over ’t blond-en-groene zonnetintelend land. (36)

1928
Het regent niet meer en een week zonnetje piept door de westerwolken. (58)

1929
De lucht was hemelsblauw, met glanzend-witte-wolkjes, dik als opgeblazen engel-wangetjes, en ergens in het onbestemde riep de koekoek, hardnekkig en herhaaldelijk, alsof hij heel gewichtige dingen te verkondigen had. (84)

1930
Er was even een wolkje voor de zon gekomen. Zo bleven zij een poosje zitten en waren niet meer dan grijs-bruine stipjes met oranje spatjes op hun dichtgeknepen vleugeltjes. Maar ’t wolkje schoof weg, de zon brak stralend door en dadelijk weer was ’t een azuren zwermpje, dat vonken-wemelend en zigzagend over het groene lover der heesters verdween. (106)

1931
Onder de brandende zon, laag aan de westerkim, vertoont zich, in den wolkenlozen hemel, een lage, donkergrijze heuvelketen. (109)

1932
Langzaam aan wordt het minder, de grauwe en grijze wolkenberg trekt af, vertaant ginds verre tot een bronskleurige massa en een zonnestraaltje breekt er eindelijk doorheen. (109-110)

1933
Witte wolkjes drijven ijl door de azuren lucht, vogels zingen, kwetteren en kwelen overal en zoet geurt alom het drogend hooi. (133)

1934
Nu eens schijnt de zon vol luister in het prachtigste azuur en alles kleurt en fleurt en geurt en trilt en schittert in de krioelende wei; het ogenblik daarna komen log-grijze wolken aandrijven en ’t is of alles dan in narigheid wegtaant en sterft. (138)

1935
De rode zon schiet er haar laatste stralen overheen; en, vóór ze slapen gaat, vertoont zij zich als het ware in apotheose-glorie over den gansen wolkenhemel. (138)

1936
Al dat prachtvertoon van rode en gouden avondzon in grijze wolken was niets anders dan teleurstelling en bedrog. (140)

1937
Zo is de ganse uitgestrekte wei vol veldwagens en hooistapels en mensen. En in den hogen zonnehemel, waarvan het diepe blauw vol sneldrijvende, glinsterwitte of grijze wolkjes hangt, is ’t net of er ook volle drukte was van hooitijd: al die wolkjes lijken nu wel hemelse hooibergjes, die door onzichtbare handen worden uit gegooid, opengedreven, omgekeerd, even gekoesterd in de zon, en dan weer op elkaar gestapeld om eindelijk tot bergen saam te pakken bij de westerkim, waar de rood-dalende zon een geweldig-machtig wiel van vuur schijnt, dat al die hemelweelde naar verre, onbekende Paradijzen zal vervoeren. (162)

1938
’t Waait fris en door het glinsterend azuur drijven vlug spelende, stoeiende wolkjes. (174)

1939
Zeven uur. Heerlijk blijft het, en gans vol beloften. Slechts héél ver en laag in ’t westen een paar onbeduidende wolkenkopjes.
Acht uur. De wolkenkopjes zijn verdwenen, als ’t ware opgelost en weggesmolten in de lucht, die minder blauw wordt met een zwakker, weker schijnend zonnetje. (210)

1940
Het is een fris-heldere dag van wind en zon, met vlugdrijvende, bol-opgeblazen witte wolkjes in azuren hemel (…). (221)

1941
Geen wolkje vlekte den azuur-blauwen hemel, en onder het groen der statige lovergewelven, die zich hier en daar met gele en bruine vlechten sierden, hing een wazig-gouden atmosfeer, als een onvatbaar fijn weefsel van paarlemoeren en oranje sluiers. (255)

1942
Na al die lange dagen prachtweer zijn eindelijk weer wolken aan den hemel opgekomen, de wind heeft er zich ingezet, en ’t is gaan regenen. (277)

1943
De zon is ondergegaan in gloeiende en vlammende kraters van uit elkaar gescheurde en gespatte, donkergrijze wolkenbergen, en nu raast de wind en klettert de regen, terwijl het in de donkere verte griezelig weerlicht en zwaar donderroffelt. (285)

1944
De gouden maan komt in het oosten laag over de bossen op en kijkt mij door haar tuin van wolken aan. Haar rustig-glanzend aangezicht kijkt met een vredevollen glimlach op zich heen en zij schijnt zich niet te storen aan dien wilden wedren van wolken, die zich telkens vóór haar lichten hof met een gebaar van hulde en eerbied van haar pad verwijderen, om even verder in ’t holdonkere van de lucht, hun verwoeden strijd weer voort te zetten. (285)

1945
Maar de wolken hebben eindelijk toch gezegevierd nadat de maan in den vroegen ochtend was gaan slapen, en vandaag is het dan ook de dag der wolken. Maar ’t is de dag der schone, der prachtige wolken. Wijl alles toch zo mooi was al die dagen, hebben de wolken ook haar beurt gewild en sinds den vroegen morgen scheppen en schilderen zij in de hoge, magnifieke luchten grootse wondertaferelen. Zij hebben oceanen, rotsen, vuurspuwende bergen geschapen; zij hebben ze bevolkt met monsters en met reuzen; zij hebben er kolossale schepen op doen drijven en er geweldige forten, torens en kastelen op gebouwd; en tegen de avond hebben zij alles herschapen in fantastisch-verlichte luchtpaleizen, met zalen en zalen, en zuilen en zuilen, en glanzend open poorten zonder eind, als om er de feeënkoningin des nachts, de zilverglinsterende maan met haar gevolg van tintelende sterren te ontvangen.
Zij hebben wel intens gelééfd, vandaag, de wolken… (286)

1946
Hij ziet er anders wel wat tragisch uit, vanavond, met zijn bijna zwartdonkere gekruiste wieken, tegen die lange, zwavelblonde lichtstreep en die grijze wolkenbergen aan de westerkim. (308)

1947
Na een ideaal-zachten dag, na een stralenden zonnedag als van allerteerste, zoete lente, is de zon gaan slapen in een wonderzee van grijze en rose en oranje golven; en nu is dat alles weggestoomd en weggeveegd en glinstert de sterrenhemel: de eindeloze, lichte koepel van flonkerweelde, zonder één enkel wolkenvlekje over den gansen, reinen horizontskring. (312)

1948
Het regent niet meer en in het zuiden, onder de zware, wegdrijvende wolkenbalken, ontbloot zich reeds een heldere lap van donkerblauw azuur, waarin de sterren tintelen. Alleen in ’t verre noorden licht het nu, verblindend en vervaarlijk, in kronkelende en slingerende schichten, die even ganse chaotische wolkenmassa’s met een helblanken vuurnaad omzomen, of in een enkelen pijlrechten straal, van uit den hogen hemel tot in ’t diepste van de aarde schijnt te boren. (323)

1949
Van op de twee balkonnetjes heeft Buysse een onbelemmerd uitzicht op grandioze wolkenhemels en adembenemende sterrennachten. (Joris van Parys in het Nawoord, 339)