maandag 13 juni 2016

driekleur 254


In mijn herinnering waren Deirdre’s flanken uitgegroeid tot gouden tempelmuren, die tot in een wolkeloze hemel reikten en werden gewarmd door een Egyptische zon. Ofschoon hij haar als een hoer beschouwde, werd Phil omkranst door haar heilige hitte (zijn vettige, krullende zwarte schaamhaar had zich in het hare geschurkt), en ik schoof weer een paar centimeter naderbij, terwijl de twee eenden op het meertje plotseling slaags raakten en al kwakend en fladderend het rode spiegelbeeld van de esdoorns met concentrische rimpelingen verbrijzelden.

John Updike, Naar het einde der tijden, 290