donderdag 9 juni 2016

los ingeslagen 325 / droom # 96




[De hier volgende dagboekbladen van 8 tot en met 16 februari 2002 zijn een bewerking en selectie van notities die ik maakte tijdens een studiereis naar Stockholm, georganiseerd door Gilbert Decouvreur, leerkracht aan het Gentse Sint-Lucasinstituut. De deelnemers waren studenten, leerkrachten en sympathisanten.]
 


14 februari 2002

Droom. Ik moet naar de boekhoudster. Voor iets van zakelijke aard, uiteraard. Ik rijd er met de fiets heen. Ik rijd over de weg van Het Vliegend Paard naar Beernem [daar moet ik voor de boekhoudster, die in Veldegem woont, in elk geval niet zijn]. Het is valavond, en ik besef dat mijn fietslicht niet functioneert: een probleem voor de terugweg. Boekhoudster of niet, en zakelijke relatie of niet: ik ben op weg naar een vrouw, en voel steeds nadrukkelijker dat ik de behoefte heb haar te omhelzen [mijn boekhoudster is in ‘werkelijkheid’ in het geheel niet bij machte om dergelijke gevoelens bij mij los te weken]. Het verlangen bij haar troost te krijgen, haar troost te schenken… Dan ben ik bij haar. Ik troost haar – want ze heeft verdriet. Natuurlijk heb ik zelf ook verdriet. We troosten elkaar. Natuurlijk wordt de omhelzing van troosten een omhelzing van begeren. Maar tegelijk met deze omslag, verandert ook de vrouw van gedaante. (Of is de boekhoudster al de hele tijd een conglomeraat van twéé personen geweest, een tweeling of een persoon met een januskop, en neemt die tweede persoon in haar de zaak, mij dus, over?) De boekhoudster verandert in een vampierachtig wezen en maakt aanstalten om me in mijn hals te bijten en me te verscheuren. Ik word met een schreeuw wakker: meteen is de hele kajuit wakker. Ik heb meteen het gevoel dat ik deze droom koste wat het kost moet vasthouden: hij is heel belangrijk, van cruciáál belang. Het komt me voor dat hij mijn huidige leven samenvat. Het is nog te vroeg om op te staan, en daarom probeer ik de droom, zo goed en zo kwaad als mogelijk, te memoriseren.

*

Met muziek van de Vlaamse componisten Lodewijk de Vocht, Ernest-Bernardin Van Eeckhout en August Baeyens naar de Noordelijke Begraafplaats. Blauwe hemel, felle zon. En daarenboven ligt er hier, buiten de stad en iets hoger gelegen, ook het laagje sneeuw waar we zo op hadden gehoopt! Op het kerkhof toont G. ons het grafmonument van Asplund voor ene prins Bernadotte en, iets hoger nog, twee familiegraven in Griekse stijl (van Asplund en Lewerentz) met inscripties in een zeer mooie letter. G.: ‘Wie niet mooi kan schrijven, kan geen architect worden. Zonder pathetisch te worden de zuivere ernst nastreven.’ De zuivere ernst. (…)

*

De Zuidelijke Begraafplaats van Asplund (Skogskyrkogården, op de lijst van de UNESCO). Aan de ingang opnieuw de cirkelvorm. G.: ‘Als we afscheid nemen van het leven, nemen we ook afscheid van de fragiliteit van het leven, van de sterfelijkheid.’ T2, de wat solitaire student met het baardje, valt met zijn knie op een scherpe sneeuwrand: fragiliteit. G. spreekt iets te langdurig over de ruimtelijke en psychologische (religieuze) ervaring van het kerkhof, ik zonder mij af. (…) Ik ga wel samen met de rest binnen in de kapel van Lewerentz en die van Asplund zelf: opnieuw de cirkelvorm. Het gefilterde zonlicht op de zerken onder de naaldbomen. Het onophoudelijke geluid van het verkeer op de achtergrond. (…)

*

We bezoeken de donkere bakstenen kerk van Lewerentz in het berkenbos, en vervolgens de bovenop een rots gelegen Engelbrektskyrkan van Lars Israel Wahlman. Toen we hier gisteren voor een gesloten deur stonden, sprak het gebouw me niet onmiddellijk aan, maar nu is dat al helemaal anders. Binnen krijgen we ruim de tijd om volledig in de ruimte op te gaan. Ik ga op verschillende plaatsen in de banken zitten en laat me overweldigen door de hoogte, de kloekheid van het materiaal, de lichtinvallen. Ik ga onder meer, op aanraden van D., ‘twee minuten’ achterin de zaal zitten, onder het doksaal. (…)

*

(…)

*

(…) Ik lig al om elf uur in mijn bed, als eerste van mijn kajuit. Telkens er een van de drie anderen binnenkomt, word ik gewekt door de dichtslaande deur. Ik ben tot nu toe alle andere nachten als laatste binnengekomen en heb niet één keer iemand wakker gemaakt. Dit soort zaken ergert mij mateloos.