[De hier volgende dagboekbladen van 8 tot en met 16 februari
2002 zijn een bewerking en selectie van notities die ik maakte tijdens een
studiereis naar Stockholm, georganiseerd door Gilbert Decouvreur, leerkracht
aan het Gentse Sint-Lucasinstituut. De deelnemers waren studenten, leerkrachten
en sympathisanten.]
15 februari 2002
L. staat om kwart voor zes op en gaat douchen. Heel de
kajuit is wakker. Dan komt hij terug en gaat weer op zijn bed liggen slapen.
Hij heeft zich van uur vergist…
*
G., die naar verluidt pas om vijf uur in zijn bed is
gekropen, geeft in de ontbijtzaal een weergaloze show ten beste voor een studente
van een jaar of achttien die tegenover hem aan tafel zit. Hij beschrijft
Schlichs kapsel als celtique romantique.
Dan debiteert hij volgende boutade: ‘Quand je dors, je ne pense pas aux femmes,
parce que les femmes, lorsqu’elles dorment, ne pensent jamais à moi.’ (…)
Tijdens de busrit naar Västeras (zon, sneeuw en Rolling Stones) gaat het nog
een tijdje zo door. In een bocht wankelt G., die recht opstaat terwijl hij
orakelt, waarop J.: ‘Zie maar dat ge niet achteruit lacht.’ Hilariteit! Bij ‘The Last Time’: ‘On your right
hand side, you have the rock, and on your left hand side, the roll!’
*
Wanneer we aankomen in Västeras lijkt het me moeilijk om The
Zombies, die nooit pretentie hebben gehad, in te ruilen voor in Zweden
verdwaalde vroeg-16de-eeuwse Vlaamse retabels. Want dat is het wel degelijk wat
we hier komen bekijken. Toch zijn de retabels erg mooi, vooral die ene met de
geschilderde fries onderaan waarop Jezus en de apostels zijn afgebeeld tegen
een dieprode achtergrond. ‘Daar heeft hij zich eens echt laten gaan,’ zegt S. (…)
*
Het landschap richting Göteburg is eentonig. Opvallend, hoe
gedisciplineerd die Zweden zich aan de snelheidsbeperkingen houden. Zeeën van
ruimte, maar boven de negentig? Ho maar! Een plotse volumewissel in de muziek
rukt me uit mijn slaap. Ik val weer in slaap, en word op dezelfde manier
gewekt. (…) J. geeft een demonstratietje met zijn palmtop. G. gaat languit
achterover in het middengangetje liggen.
*
Ik herinner me dat ik gisterenavond vóór het inslapen dacht:
het moment in de reis is gekomen dat de behoefte om mensen uit de weg te gaan
groter is geworden dan het verlangen om mensen te leren kennen. Deze overweging
gevoegd bij het besef dat ik ook op cultureel vlak verzadigd ben, en de
conclusie ligt voor de hand: voor mij is het mooi geweest.
*
Tijdens een plaspauze, die de vierhonderd kilometer naar
Göteborg in twee min of meer gelijke delen splitst, een gesprekje met G. (die
vandaag nog geen sigaret heeft opgestoken). Over Saabs, en over vandalisme in
zijn straat. (…) In de bus een afwisseling van lezen, praatjes met J., in slaap
vallen, slapen, en met een droge mond opnieuw wakker worden wanneer iemand zijn
stem verheft, Dellaert remt of de muziek van zich laat horen (Amerikaanse
schlagers uit een tijd toen mijn ouders nog jong waren, de auto’s nog oeverloos
lang en de toekomst nog veelbelovend). Ik kijk achterom en zie dat T. verdiept
is in de handleiding van zijn videocamera.
*
Ik denk aan de grafsteen van Asplund op de
Woodland-begraafplaats. Asplund werd 55 jaar: het beste had nog moeten komen.
G. wees ons daar op, hij heeft zelf ongeveer die leeftijd.
*
We zijn op tijd in Göteborg om de door Asplund ontworpen publieke
ontvangstruimte van het stadhuis te bezoeken. Trage trap, gebogen houten wanden,
de vriendelijke sfeer als statement van de architect tegen het norse dat aan overheidsgebouwen
eigen is. Daarna maken we nog een wandeling naar een plein met
nazi-architectuur en een standbeeld van een heel grote man met een heel klein
pietje. Er is een betoging van Koerden: de wereld is blijven voortdraaien,
blijkbaar.
*
De nachtboot naar Kiel. Een gesprek met B.. Hij blijkt Felix
Timmermans te lezen (…). B. heeft het ook over jazz en dropt names: Bill Frisell, Lee Konitz, Paul
Motion. Gesprek met J. over architectuurpolitiek. (…)
*
Een vreselijke nacht. In de kajuit is het veel te warm,
benauwd, claustrofobisch. En E. snurkt. Ik ga een paar keer naar het dek:
volslagen duisternis; het eenzame schip op de open zee. Nooit eerder, behalve
in een vliegtuig, ben ik op een plaats geweest waar ik géén land meer zag. Het
is een intense ervaring; de beschrijving ervan zou mij tot het gebruik van
clichés verleiden, dus beschrijf ik maar niet. Nachtelijk gesprek met T. en een
student. Het mooie van de verhouding tussen leermeester en leerling…