zondag 19 juni 2016

wolken 1905-1911



wolkenfragmenten uit W.G. Sebald, Naar de natuur

1905
Bijzonder opmerkelijk noemt Sandrart / de in waterverf uitgevoerde Verheerlijking / van Christus op de berg Tabor, met name / ein verwunderlich schöne Wolcke waarin, / boven de van ontzag verstijfde apostelen, / Mozes en Elia verschijnen, / in selzamkeit door niets overtroffen. (11-12)

1906
(…) waarschijnlijk is Grünewald, die herhaaldelijk / contact had met hofastroloog Johann Indagine / uit Aschaffenburg, deze door velen / met grote angst verwachte zonsverduistering, / de gebeurtenis van de eeuw, tegemoet gereisd / en er getuige van geweest hoe de wereld / heimelijk wegkwijnde, waarbij midden op de dag / spookachtig de avond viel en zich uitstortte / als een bewusteloosheid, en er in het hemelgewelf / boven de nevelbanken en de wolkenwanden, / boven een koud en zwaar blauw / een vurig rood opging en er kleuren / rondzweefden zo schitterend als nooit / een oog had gezien en die de schilder / voortaan nooit meer zal vergeten. (28)

1907
(…) pas op de ochtend van de vijftiende juli, / bijna zes weken na het vertrek / uit de Baai van Awatska, / zag Steller, die in de vroege / uren altijd aan dek ging, / tussen de laagdrijvende wolken / werkelijk het zwak gearceerde / beeld van een bergketen. (52)

1908
Opkijkend ziet Steller / de grijsgroene weerschijn van de oceaan, / de Arctische waterhemel / onder de wolken. (61)

1909
Schapenwolkjes / stonden aan de hemel. (82)

1910
Lang stond ik aan de oevers / van de Irk en de Irwell, die twee / nu dode mythische rivieren / die in betere tijden hadden geglinsterd / azuurblauw, karmijnrood en giftig groen, / weerspiegelend in hun glans / de katoenwolken, de witte, / waarin was opgegaan zonder een woord / de adem van hele legioenen mensen. (85-86)

1911
De steden, / fosforescerend aan de oever, / de smeulende fabrieken, / onder hun rookpluimen wachtend / als oceaanreuzen op het loeien / van de sirene, de flitsende lichtjes / van spoorrails en snelwegen, het gemurmel / van de zich miljoenvoudig voortplantende / mosselen, pissebedden en bloedzuigers, de koude / verrotting, het gekreun in de rotsige ribben, / de kwikzilverglans, de wolken, / door de torens van Frankfurt jagend, / de uitgerekte en de versnelde tijd, / dat alles ging door mijn hoofd / en was al zo dicht bij het einde / dat elk zuchtje mijn gezicht / deed huiveren. (98-99)