zaterdag 11 juni 2016

los ingeslagen 327




[De hier volgende dagboekbladen van 8 tot en met 16 februari 2002 zijn een bewerking en selectie van notities die ik maakte tijdens een studiereis naar Stockholm, georganiseerd door Gilbert Decouvreur, leerkracht aan het Gentse Sint-Lucasinstituut. De deelnemers waren studenten, leerkrachten en sympathisanten.]



16 februari 2002

Bij het ontbijt een pegel van koppijn. Ik heb alles bij elkaar misschien twee uur geslapen. (…) S’s Nurofen helpt. ‘“We hebben op z’n tijd allemaal een pilletje nodig,” zei ik. “Sommige mensen hebben er een natuurlijke behoefte aan,” zei Terri.’ (Raymond Carver, Wil je alsjeblieft stil zijn, alsjeblieft, 352)

*

Het marktplein van Kiel (architect: Billing) zegt mij niets: het is genoeg geweest. Ik merk enkel de kogelgaten op in de gevel (zoals ik ook in Berlijn dergelijke door de oorlog gehavende gevels heb gezien). In ‘terugreis’ ligt het accent nu volledig op ‘terug’. De zon schijnt even hard als het Noord-Duitse landschap plat is. D. zit nu voortdurend naast mij. We bespreken G.’s didactiek. Soms sluit ik mijn ogen en droom weg. In Münster (nog een overbodige halte) wordt een groepsfoto gemaakt (krijg ik die ooit te zien?) en bezoeken we de bibliotheek van Wilson (1990): verleidelijk van binnen maar van buiten onverschillig tegenover de beschadigde en schematisch heropgebouwde omgeving.

*

Hoe dichter we Gent naderen, hoe melancholischer de muziek wordt: Freddy Quinn (Jungen, komm baldwieder, bald wieder nach hauss / Jungen, fahr nie wieder, nie wieder hinaus…) en – godbetert! – Jo Erens, ‘de Limburgse troubadour’! Ik zing, als enige, luidkeels mee: Limburger in hart en nieren, voor één keer. Op hetzelfde stationsplein als waar we een eeuwigheid geleden vertrokken zijn, wordt er inderhaast afscheid genomen. Ik omhels mensen die ik negen dagen geleden amper de hand schudde. Het gezelschap spat uit elkaar.

*

Op de trein (met S.) zit aan de andere kant van het gangetje een gsm-ende grootvader met – waarschijnlijk – zijn kleinzoon. Vraagt de kleinzoon: ‘Opa, heb jij nog met een stoomtrein meegereden?’ Opa echter is met boerse vingers druk in de weer met de ontiegelijk kleine knopjes van zijn in plastic gehulde wonderapparaat en hoort de vraag niet…

(…)

*

Thuis merk ik dat mijn boekentas met onder meer het schrift waarin ik mijn reisnotities heb gemaakt (en verder ook een boek, wat Duitse euromunten die ik had gespaard voor de kinderen en mijn pet) niet mee is. (…) Er is maar één mogelijkheid: ik heb de boekentas laten staan op het stationsplein (ik heb blijkbaar in de opwinding van het weerzien met P. de leiband van Laïka, die ook mee was, verward met de schouderriem van mijn boekentas…). Ik rijd nog naar het stationsplein maar vind daar wat ik had verwacht: niets. Het verlies van de notities plaatst een ferme domper op mijn vreugde om het welslagen van de reis en het blije weerzien.


17 februari 2002

Opnieuw naar het station; in de dienst Verloren Voorwerpen is er geen bruine boekentas. Terug thuis bel ik naar de politie en jawel: de boekentas, mét alles erin, is terecht! Wat een opluchting! Op het kaartje dat ik bij het bankbriefje sluit waarmee ik de eerlijke vinder (symbolisch) beloon, schrijf ik:

Beste,
Het boek, de pet, het geld en de boekentas zelf zijn vervangbaar. Maar het schrift met de aantekeningen niet. Ik ben u zeer dankbaar voor uw eerlijkheid. Beschouw de attentie hierbij als een uitdrukking van mijn blijdschap om de onverhoopte terugkeer van het dierbare dat ik verloren waande.
Merci!

(…)