[De hier volgende dagboekbladen van 8 tot en met 16 februari
2002 zijn een bewerking en selectie van notities die ik maakte tijdens een
studiereis naar Stockholm, georganiseerd door Gilbert Decouvreur, leerkracht
aan het Gentse Sint-Lucasinstituut. De deelnemers waren studenten, leerkrachten
en sympathisanten.]
16 februari 2002
Bij het ontbijt een pegel van koppijn. Ik heb alles bij
elkaar misschien twee uur geslapen. (…) S’s Nurofen helpt. ‘“We hebben op z’n
tijd allemaal een pilletje nodig,” zei ik. “Sommige mensen hebben er een
natuurlijke behoefte aan,” zei Terri.’ (Raymond Carver, Wil je alsjeblieft stil zijn, alsjeblieft, 352)
*
Het marktplein van Kiel (architect: Billing) zegt mij niets:
het is genoeg geweest. Ik merk enkel de kogelgaten op in de gevel (zoals ik ook
in Berlijn dergelijke door de oorlog gehavende gevels heb gezien). In
‘terugreis’ ligt het accent nu volledig op ‘terug’. De zon schijnt even hard
als het Noord-Duitse landschap plat is. D. zit nu voortdurend naast mij. We
bespreken G.’s didactiek. Soms sluit ik mijn ogen en droom weg. In Münster (nog
een overbodige halte) wordt een groepsfoto gemaakt (krijg ik die ooit te zien?)
en bezoeken we de
bibliotheek van Wilson (1990): verleidelijk van binnen maar van buiten
onverschillig tegenover de beschadigde en schematisch heropgebouwde omgeving.
*
Hoe dichter we Gent naderen, hoe melancholischer de muziek
wordt: Freddy Quinn (Jungen, komm baldwieder, bald wieder nach hauss / Jungen, fahr nie wieder, nie wieder hinaus…)
en – godbetert! – Jo Erens, ‘de Limburgse troubadour’! Ik zing, als enige,
luidkeels mee: Limburger in hart en nieren, voor één keer. Op hetzelfde
stationsplein als waar we een eeuwigheid geleden vertrokken zijn, wordt er
inderhaast afscheid genomen. Ik omhels mensen die ik negen dagen geleden amper
de hand schudde. Het gezelschap spat uit elkaar.
*
Op de trein (met S.) zit aan de andere kant van het gangetje
een gsm-ende grootvader met – waarschijnlijk – zijn kleinzoon. Vraagt de
kleinzoon: ‘Opa, heb jij nog met een stoomtrein meegereden?’ Opa echter is met
boerse vingers druk in de weer met de ontiegelijk kleine knopjes van zijn in
plastic gehulde wonderapparaat en hoort de vraag niet…
(…)
*
Thuis merk ik dat mijn boekentas met onder meer het schrift
waarin ik mijn reisnotities heb gemaakt (en verder ook een boek, wat Duitse
euromunten die ik had gespaard voor de kinderen en mijn pet) niet mee is. (…)
Er is maar één mogelijkheid: ik heb de boekentas laten staan op het
stationsplein (ik heb blijkbaar in de opwinding van het weerzien met P. de leiband
van Laïka, die ook mee was, verward met de schouderriem van mijn boekentas…).
Ik rijd nog naar het stationsplein maar vind daar wat ik had verwacht: niets.
Het verlies van de notities plaatst een ferme domper op mijn vreugde om het
welslagen van de reis en het blije weerzien.
17 februari 2002
Opnieuw naar het station; in de dienst Verloren Voorwerpen
is er geen bruine boekentas. Terug thuis bel ik naar de politie en jawel: de
boekentas, mét alles erin, is terecht! Wat een opluchting! Op het kaartje dat
ik bij het bankbriefje sluit waarmee ik de eerlijke vinder (symbolisch) beloon,
schrijf ik:
Beste,
Het boek, de pet, het geld en de
boekentas zelf zijn vervangbaar. Maar het schrift met de aantekeningen niet. Ik
ben u zeer dankbaar voor uw eerlijkheid. Beschouw de attentie hierbij als een
uitdrukking van mijn blijdschap om de onverhoopte terugkeer van het dierbare
dat ik verloren waande.
Merci!
(…)