Jean-Jacques Rousseau begint zijn Overpeinzingen van een eenzame wandelaar met de vaststelling dat
hij vrijuit kan spreken nu hij onverschillig is geworden voor de angst voor de ‘kwellingen’
die hem worden aangedaan. Als ze een feit worden, blijken ze altijd minder erg dan
verwacht en gevreesd. De verwachting, het vooruitzicht gekweld te worden, is
het ergst. ‘Als ik ze verwacht, kwelt mij dat honderdmaal meer dan wanneer ik
ze onderga en de dreiging is voor mij verschrikkelijker dan de slag zelf.’ Bij
Rousseau, die, blijkens alvast de eerste bladzijden van deze Overpeinzingen, behoorlijk paranoïde is,
moet dat met een korrel zout worden genomen – maar zijn bedenking over de kwelling
van verwacht onheil doet mij toch denken aan Viktor Klemperer, die met zijn
dagboekbladzijden over verwacht onheil meer dan duidelijk maakt hoe beklemmend,
ontmoedigend en uitputtend die verwachting kan zijn. En dan weten wij
natuurlijk ook nog, in de terugblik, hoe terecht in zijn geval die verwachting
was.
Begroeting op het werk (de initiaal is gefingeerd)
'En, hoe is het, X., alles onder controle?'
'Bwôh...'
'Oei, zijn er belangrijke disfuncties of calamiteiten
waardoor gij getroffen zijt?'
'Neen. Er zijn geen problemen.'
'Ge klinkt alles bij elkaar toch niet bijzonder
enthousiast.'
'Dat is waar, maar ik spaar mijn enthousiasme voor als het
eens echt goed gaat.'
'Verstandig! Men mag de grote emoties niet inflatoir
inzetten.'
'Juist.'
'Nu, als het een troost mag zijn, met mij gaat het ook
suboptimaal.'
'Oei?'
'Wel ja, het gaat goed. Maar het kan altijd beter. Dus:
suboptimaal.'
'Ik ben te laat.' De verzuchting van Ton Lemaire in Wandelenderwijs, geslaakt na een bezoek
aan het Svenskt Fjäll- och Samemuseum, het museum van de Lapse cultuur zeg
maar, in Jokkmokk, Zweden, klinkt meer dan oprecht en eigenlijk ook wanhopig.
(Al moet het gezegd dat Lemaire altijd zijn uiterste best doet om zo positief
mogelijk te klinken.) De artefacten die hier worden getoond, zijn niet eens
overblijfselen maar replica’s van wat ooit was. De cultuur die ze moeten
illustreren, de manier van leven: dat is, hoewel het duizenden jaren heeft
bestaan, volledig verdwenen. Als er in de werkelijkheid nog iets van de Lappen te
zien is, dan is het folklore, gematerialiseerde nostalgie. Het verval van onze
wereld zet zich niet alleen door in de ruimte, in die zin dat er steeds minder
terrein niet door de mens is aangeroerd. Het is ook een verval in de tijd:
culturen manifesteren zich in periodes, de ene fase wordt door een volgende
vervangen – en het is duizelingwekkend te beseffen hoeveel waardevols er ook op
die manier al verdwenen is: gesofisticeerde cultuuruitingen, ambachtelijke
vaardigheden, technieken, enzovoort.