wolkenfragmenten
uit Joseph Roth, Vlucht zonder einde
1913
(…) hij wis hagel-
van sneeuw- en sneeuw- van regenwolken te onderscheiden, kende de
gewoonten van woudlopers, rovers en onschuldige voetreizigers, hield van zijn twee
honden als van broers en vereerde slangen en tijgers. (18)
1914
Hij had de nabijheid van
wolkenkrabbers nodig waarvan je de bouwvalligheid vermoedt, maar waarvan
het voortbestaan toch voor eeuwen is verzekerd. (69)
1915
Langs de hemel dreven wolken
van parelmoer, waarvan hemdsknopen worden gemaakt. (90)
1916
Maar deze keer leken
nacht en dag duidelijk van elkaar gescheiden door een paar fraaie wolkenslierten,
waarop de ochtend als op een trap omhoogklom. (117)
1917
De agenten op straat
liepen te wandelen, ja, ze wandelden, met een kleine pelerine op hun rechter-
of linkerschouder; dat dat kledingstuk hen tegen hagel en wolkbreuken
moest beschermen was eigenaardig. (120)
1918
De lucht was heel dicht
boven het raam, er dreven witte wolkjes, het was onmiskenbaar mei in de
wereld. (123)
1919
Hoog boven de wolken
leeft God, wiens goedertierenheid spreekwoordelijk is geworden. (134)
1920
Hij zat daar als de
Eeuwige, de schaduw omhulde hem als een wolk, terwijl op Tunda door het
raam een brede zonnestraal viel, zodat zijn knieën werden beschenen en het
licht voor hem een gouden, doorzichtige wand vormde, waarachter de president al
dan niet zat te luisteren. (142-143)