[De dagboekbladen van 8 tot en met 16 februari
2002 zijn een bewerking en selectie van notities die ik maakte tijdens een
studiereis naar Stockholm, georganiseerd door Gilbert Decouvreur, leerkracht
aan het Gentse Sint-Lucasinstituut. De deelnemers waren studenten, leerkrachten
en sympathisanten.]
9 februari 2002
Bezoek aan de nieuwe koepel op de Reichstag:
kermisarchitectuur. Daarna de Filharmonie
van Hans Scharoun (…). ‘Dit zal een van dé momenten van uw leven zijn,’
waarschuwt G. vlak voordat de deur van de grote concertzaal wordt opengemaakt.
(…) Gelukkig is Scharouns gebouw (concertzaal, kamermuziekzaal en onderliggende
structuur) bestand tegen dit verbale geweld. We gaan ook nog een kijkje nemen
bij de Neue
Nationalgalerie van Mies van de Rohe (een glazen en stalen balkvormige
constructie bovenop een sokkel van beton waarin de tentoonstellingsruimten zijn
ingewerkt).
*
G. onderwerpt de vrouwelijke gids, die ons door het
arrangement van Dellaert wordt opgedrongen, aan een charmant uitgevoerde maar
daarom niet minder meedogenloze machtsgreep. Niet wat zij te vertellen heeft,
maar wat hij vertelt, télt. We rijden langs de werf waar het Denkmal für die
ermordeten Juden Europas midden tussen de kapitalistische spiegelpaleizen zal
komen te liggen: de Duitsers lijken mij hun gewetensrust af te kopen met het
offer van deze hectare ontiegelijk dure bouwgrond (een vierkante meter aan de
Friedrichstraße kost 40.000 oude Belgische franken) en wat schuins ingeplante
betonblokken. Dit gebaar vormt een opvallende samenklank met de kitscherige
koepel die de lompe steenklomp van de op zich niet zó bijzondere Reichstag
eronder gracieus doet lijken. Vlakbij de Platze der Akademie staan modieuze
sportwagens in een rij voor een duur hotel; G. meent, ten onrechte, een Aston
Martin te zien en doet Dellaert een extra rondje maken. ‘Ook als ge niet graag
auto’s ziet, moét ge kijken naar een Aston Martin,’ probeert hij de
verbouwereerde gids te vermurwen. Op de Bibelplatze, waar de nazi’s hun fameuze
boekverbranding hebben uitgevoerd, zal, aldus G., binnen vijftig jaar een
gigantische computerverbranding plaatsvinden. ‘Ik zal het niet meer meemaken
maar het vuur heb ik al in mij.’ (…) Bij een gebouw van Rossi: ‘Aldo
Rossi is een sléchte architect. Het enige goede aan Rossi waren zijn maquettisten.’
De gids legt de symboliek uit waaronder het nieuwe Jüdisches Museum van
Libeskind gebukt gaat: de uitgespaarde lijnen op de gevels komen
overeen met de lijnen die op een denkbeeldige plattegrond van Berlijn van de
woning van de ene belangrijke jood naar de woning van de andere belangrijke
jood leidden. Of hoe – ongetwijfeld goedbedoelde – symboliek architectuur
topzwaar maakt en doet kapseizen. (…) We bezoeken nog een woonwijk van Taut:
groen, grijs, geel en rood tussen de naaldbomen. De gids wordt bedankt. We
reizen af naar Stralsund.
*
Op weg naar het noorden lees ik in een tekst over Scharoun: ‘Building
is giving meaning to life’ – en dat is bijna letterlijk wat G. in de
Filharmonie zei: ‘Dit werk gaat over de zin van het leven – en dat is: liefde,
en dus: zorgzaamheid.’ (…) Het landschap is uitgestrekt, licht golvend, mooi,
niet opgeofferd aan het West-Duitse Wirtschaftswunder. Niet alle
beschikbare grond is aan akkerbouw overgeleverd. Om de vijftien kilometer is er
een dorp of nederzetting (een nederzetting is in mijn ogen een dorp zonder
kerk). Veel naaldbossen en (hedendaagse, elektriciteit producerende)
windmolens. Sloten, poelen en prachtige alleenstaande bomen van een soort die
ik niet (meer) ken. En Gilbert Bécaud.
*
Stralsund: een vergeten stad, vergane Hanza-glorie. De grote
gelijkmaakster, stadskernvernieuwing geheten, staat al, haar potloden scherpend
en vervaarlijk dreigend met tekendriehoeken en passers zwaaiend, klaar om de
hoek. De voorposten van het kapitalisme hebben zich al in het kleinsteedse
weefsel ingevreten als een ongenode maar onweerstaanbare gast, die met
welbespraakte holle frasen de plaatselijke bevolking (lijdend en lijdzaam) opdeelt
in collaborateurs en losers. Het
beeld van de oude, onder de last van haar jaren gebogen vrouw met een karretje
brandhout vóór de gloednieuwe protserige gevel van een kledingzaakfiliaal zegt
alles. Ik denk aan wat de Vlaamse gids in Berlijn zei: bij de recente
stadsraadverkiezingen in Berlijn heeft 49 procent van de inwoners van het
voormalige Oost-Berlijn voor de al even voormalige communisten gestemd.
*
Tijdens de maaltijd een gesprek met T. over de plicht van de
kunstenaar om werk te maken dat tegen de tijd bestand is – of toch minstens om
zich van de vergankelijkheid iets aan te trekken. (Voorbeelden van kunstenaars
die hier, gezien de duidelijke bouwvalligheid en vergankelijkheid van hun werk,
níet aan voldoen: Aalto, Mondriaan…) Tijdens de wandeling door het nog
hobbelige en soms zelfs slijkerige Stralsund, waar heimlichkeit en unheimlichkeit
om voorrang strijden, telefoneer ik naar huis (…). Het Libeskind-incident met
de Berlijnse gidse krijgt een staartje: J. brengt haar naam, die ik toevallig
vernam (…), in verband met een tijdens de oorlog ferm aangebrande Blankenbergse
familie. Dat werpt een ander licht op haar fascinatie voor het jodendom (…). (…)