vrijdag 3 juni 2016

los ingeslagen 320



[De dagboekbladen van 8 tot en met 16 februari 2002 zijn een bewerking en selectie van notities die ik maakte tijdens een studiereis naar Stockholm, georganiseerd door Gilbert Decouvreur, leerkracht aan het Gentse Sint-Lucasinstituut. De deelnemers waren studenten, leerkrachten en sympathisanten.]

9 februari 2002

Bezoek aan de nieuwe koepel op de Reichstag: kermisarchitectuur. Daarna de Filharmonie van Hans Scharoun (…). ‘Dit zal een van dé momenten van uw leven zijn,’ waarschuwt G. vlak voordat de deur van de grote concertzaal wordt opengemaakt. (…) Gelukkig is Scharouns gebouw (concertzaal, kamermuziekzaal en onderliggende structuur) bestand tegen dit verbale geweld. We gaan ook nog een kijkje nemen bij de Neue Nationalgalerie van Mies van de Rohe (een glazen en stalen balkvormige constructie bovenop een sokkel van beton waarin de tentoonstellingsruimten zijn ingewerkt).

*

G. onderwerpt de vrouwelijke gids, die ons door het arrangement van Dellaert wordt opgedrongen, aan een charmant uitgevoerde maar daarom niet minder meedogenloze machtsgreep. Niet wat zij te vertellen heeft, maar wat hij vertelt, télt. We rijden langs de werf waar het Denkmal für die ermordeten Juden Europas midden tussen de kapitalistische spiegelpaleizen zal komen te liggen: de Duitsers lijken mij hun gewetensrust af te kopen met het offer van deze hectare ontiegelijk dure bouwgrond (een vierkante meter aan de Friedrichstraße kost 40.000 oude Belgische franken) en wat schuins ingeplante betonblokken. Dit gebaar vormt een opvallende samenklank met de kitscherige koepel die de lompe steenklomp van de op zich niet zó bijzondere Reichstag eronder gracieus doet lijken. Vlakbij de Platze der Akademie staan modieuze sportwagens in een rij voor een duur hotel; G. meent, ten onrechte, een Aston Martin te zien en doet Dellaert een extra rondje maken. ‘Ook als ge niet graag auto’s ziet, moét ge kijken naar een Aston Martin,’ probeert hij de verbouwereerde gids te vermurwen. Op de Bibelplatze, waar de nazi’s hun fameuze boekverbranding hebben uitgevoerd, zal, aldus G., binnen vijftig jaar een gigantische computerverbranding plaatsvinden. ‘Ik zal het niet meer meemaken maar het vuur heb ik al in mij.’ (…) Bij een gebouw van Rossi: ‘Aldo Rossi is een sléchte architect. Het enige goede aan Rossi waren zijn maquettisten.’ De gids legt de symboliek uit waaronder het nieuwe Jüdisches Museum van Libeskind gebukt gaat: de uitgespaarde lijnen op de gevels komen overeen met de lijnen die op een denkbeeldige plattegrond van Berlijn van de woning van de ene belangrijke jood naar de woning van de andere belangrijke jood leidden. Of hoe – ongetwijfeld goedbedoelde – symboliek architectuur topzwaar maakt en doet kapseizen. (…) We bezoeken nog een woonwijk van Taut: groen, grijs, geel en rood tussen de naaldbomen. De gids wordt bedankt. We reizen af naar Stralsund.

*

Op weg naar het noorden lees ik in een tekst over Scharoun: ‘Building is giving meaning to life’ – en dat is bijna letterlijk wat G. in de Filharmonie zei: ‘Dit werk gaat over de zin van het leven – en dat is: liefde, en dus: zorgzaamheid.’ (…) Het landschap is uitgestrekt, licht golvend, mooi, niet opgeofferd aan het West-Duitse Wirtschaftswunder. Niet alle beschikbare grond is aan akkerbouw overgeleverd. Om de vijftien kilometer is er een dorp of nederzetting (een nederzetting is in mijn ogen een dorp zonder kerk). Veel naaldbossen en (hedendaagse, elektriciteit producerende) windmolens. Sloten, poelen en prachtige alleenstaande bomen van een soort die ik niet (meer) ken. En Gilbert Bécaud.

*

Stralsund: een vergeten stad, vergane Hanza-glorie. De grote gelijkmaakster, stadskernvernieuwing geheten, staat al, haar potloden scherpend en vervaarlijk dreigend met tekendriehoeken en passers zwaaiend, klaar om de hoek. De voorposten van het kapitalisme hebben zich al in het kleinsteedse weefsel ingevreten als een ongenode maar onweerstaanbare gast, die met welbespraakte holle frasen de plaatselijke bevolking (lijdend en lijdzaam) opdeelt in collaborateurs en losers. Het beeld van de oude, onder de last van haar jaren gebogen vrouw met een karretje brandhout vóór de gloednieuwe protserige gevel van een kledingzaakfiliaal zegt alles. Ik denk aan wat de Vlaamse gids in Berlijn zei: bij de recente stadsraadverkiezingen in Berlijn heeft 49 procent van de inwoners van het voormalige Oost-Berlijn voor de al even voormalige communisten gestemd.

*

Tijdens de maaltijd een gesprek met T. over de plicht van de kunstenaar om werk te maken dat tegen de tijd bestand is – of toch minstens om zich van de vergankelijkheid iets aan te trekken. (Voorbeelden van kunstenaars die hier, gezien de duidelijke bouwvalligheid en vergankelijkheid van hun werk, níet aan voldoen: Aalto, Mondriaan…) Tijdens de wandeling door het nog hobbelige en soms zelfs slijkerige Stralsund, waar heimlichkeit en unheimlichkeit om voorrang strijden, telefoneer ik naar huis (…). Het Libeskind-incident met de Berlijnse gidse krijgt een staartje: J. brengt haar naam, die ik toevallig vernam (…), in verband met een tijdens de oorlog ferm aangebrande Blankenbergse familie. Dat werpt een ander licht op haar fascinatie voor het jodendom (…). (…)