maandag 5 oktober 2015

parallel 30



Opeens drong het tot hem door dat er nog iets aan het water was veranderd: toen hij hier kwam, had het zich meer dan een meter onder hem bevonden – nu kwam het tot zijn voeten. Hij deed verbaasd nog een stap naar achteren. Het volgende ogenblik draaide hij zich om. Hij keek de baai in, naar het strand, de richting waaruit hij was gekomen. Op de plek waar zijn koffer had gestaan, was de zee. 

Stephan Enter, Grip, 164

ǁ

Hij dacht aan haar onschuld, aan de gulheid van het leven alsof die hem had verrast, als een plotselinge onhoorbare golf die een strandwandelaar overvalt, zijn broek en zijn haar kletsnat maakt.

James Salter, Lichtjaren, 228