8 oktober 2015
donderdag
‘Van alle brieven die mij vandaag vanuit alle hoeken van de
wereld bereikten, vond ik die van jou de mooiste, de meest aangrijpende.’ Hoe
vreemd: dat ik met deze zin in mijn hoofd, en met de aandrang om hem te
onthouden, ontwaak. Ik, een kolonel die nooit post krijgt. Toch geen
handgeschreven brieven in een envelop-met-postzegel – want zulke brieven waren
het in die droom. ¶ Bij het schrijven, en dus ook bij het schrijven van een
brief, zijn er mechanismen aan het werk die ertoe leiden dat het uiteindelijke
resultaat afwijkt van de oorspronkelijke intentie. De logica van het schrijven
volgt niet altijd het opzet – het tegendeel is waar: die logica stuurt veeleer.
En de bestemmeling kan daar, als hij of zij een goede lezer is, maar beter
rekening mee houden. De schrijver propt zijn argumentatie door de trechter van
de epistolaire retoriek, een schematiserende redenering die zichzelf, in de act
van het schrijven, voedt met de hang naar ritme, tegenstellingen, parallellismen,
opposities, sprekende illustraties en opsommingen die luisteren naar een op
zich arbitraire wet van het afgeronde getal (meestal drie). En er is ook de
ijdelheid van de schrijver, die ervoor zorgt dat een kwetsende vergelijking
blijft staan om de heel eenvoudige reden dat de schrijver hem te mooi vond om
te schrappen – waarbij al te vaak uit het oog wordt verloren hoe de
bestemmeling erop zal reageren. De verwachting van de schrijver dat de
bestemmeling over het vermogen beschikt om de nodige ‘correcties’ door te
voeren om zo áchter de esthetiek op een juiste en afgewogen wijze de essentie
van de boodschap te bevroeden, zal zeker niet altijd realistisch zijn. ¶ (...) ¶ ‘Neen, dank u. Ik ben al lid. Maar laat mij weten wanneer u
klaar bent met ronselen, dan kom ik u neuken.’ ¶ Ik volg op livestream een
‘groot voorzittersdebat’ in de Vooruit. Alle Vlaamse partijvoorzitters, behalve
om een onnaspeurbare reden Peter Mertens van de PVDA, laten zich opvoeren in
een zorgvuldig geregisseerd optreden. Ze doen dat een beetje onwillig of
gespeeld onwennig: ze zijn het toch aan hun stand verplicht om zich niet zomaar,
zonder enige schijn van verzet, tot acteurs te laten reduceren? We kennen
ondertussen deze code: elk om beurt voor de microfoon, wisselende bezettingen
in de subdebatjes waarbij sommigen worden uitgesloten, maar die mogen dan weer
in aparte terzijdes vertellen wat hun ervaring als toeschouwer is geweest. Zeer
bedenkelijk allemaal, deze reductie van politiek tot theater en dus tot
amusement. Vraag is hoe groot je als kalf moet zijn als je dit dan nog eens denkt
te moeten expliciteren. ‘We bevinden ons tenslotte in een theater,’ lult
Liesbeth Imbo, tegelijkertijd zot van nervositeit én van glorie. Tenzij ze hier
op een cynische manier haar eigen medium bekritiseert – maar ik vrees dat ze
zich gewoon eventjes te hard identificeert met haar rol van poppetjesdompteuse.