In 1993 schreef Hans Magnus Enzensberger een essay over
de migratiebewegingen die toen, in de nasleep van de Val van de Muur maar ook
van de oorlog in Joegoslavië, in Duitsland zeer voelbaar waren, niet het minst
doordat extreemrechts in die crisis gefundenes
fressen vond om zijn dada’s te propageren. Ik lees het essay bijna een
kwarteeuw nadat het is geschreven, nu Duitsland maar ook vele andere Europese
landen worden ‘getroffen’ door nieuwe migratiegolven, en stel vast dat
Enzensberger wel zeer pertinent en zelfs visionair is geweest.
*
Het essay vat aan met een ferroviaire ervaring. Observeer
het gedrag van mensen in een afsluitbaar treincompartiment. Hoe de twee die er
al zitten, hoewel zij elkaar niet kennen, de twee nieuwkomers onthalen. De
onuitgesproken wetmatigheden van territoriale afbakening die daarbij spelen. De
twee nieuwkomers worden als allochtonen behandeld en meteen worden de twee die
er al zaten autochtonen. Deze constellatie verandert wanneer in het volgende
station nog eens twee reizigers het compartiment betreden. Dan zijn de twee
nieuwkomers van het eerste station zelf tot op zekere hoogte geassimileerd en
niet te beroerd om de nieuwe nieuwkomers op hun beurt als allochtonen te beschouwen
en te behandelen.
Enzensberger heeft het ook over bootvluchtelingen. Bijvoorbeeld
over de morele dilemma’s die zich voordoen wanneer de boot te klein is om
diegenen die aan het verdrinken zijn op te nemen. Kan het zijn dat zo’n boot met vluchtelingen à la limite ook een
metafoor is voor het continent op drift?
Enzensberger voorspelt een toename van de omvang van de migratiebewegingen.
Migraties zijn de regel, zo betoogt hij, sedentaire periodes vormen de
uitzondering. De kaart van volksverhuizingen door de eeuwen heen vertoont met
zijn dynamisch karakter grote gelijkenissen met een weerkaart waarop
drukgebieden, storingen en windrichtingen voortdurend door elkaar kolken. Mooi
beeld, maar we hebben er niet minder de indruk bij dat er nu toch hevige
stormen op ons afkomen.
De idee van een nationale identiteit, waarop het onderscheid
tussen autochtoon en allochtoon wordt gebaseerd, is een voornamelijk uit fictie
opgetrokken constructie. Ik herinner mij geschriften uit die vroege jaren
negentig, onder meer van Marc Reynebeau en Anne Morelli, die deze stelling zeer
overtuigend adstrueerden voor wat betreft de zogenaamde Vlaamse identiteit. Wie
schermt met nationale identiteit om het recht van buitenstaanders om binnen te
komen te reguleren, schermt met gebakken lucht.
Het heeft ook geen zin om een onderscheid te maken tussen
economische en politieke vluchtelingen, aldus nog Enzensberger: ‘Dat is
overigens met de beste wil van de wereld, die trouwens nauwelijks verondersteld
kan worden, niet mogelijk. Het onderscheid tussen economische vluchtelingen en
politiek vervolgden is voor veel landen van oorsprong een anachronisme
geworden. Een rechtsstaat die dat onderscheid wil maken zal zich blameren, want
het wordt steeds moeilijker te ontkennen dat de verpaupering van hele
continenten politieke oorzaken heeft.’
Een ‘preventieve migratiepolitiek’, ten slotte, waarbij
in die derde landen de economische situatie zou worden verbeterd zodat de
mensen niet meer de aandrang voelen om naar hier te komen, is volslagen
utopisch, ook al omdat er ‘ecologische grenzen van de groei’ zijn.
*
Al deze argumenten formuleerde Hans Magnus Enzensberger
bijna een kwarteeuw geleden, en zijn essay heeft nog niets aan actualiteit
ingeboet. Dat hij in datzelfde essay een paar keer wijst op het feit dat men
ook in de vroege jaren negentig blijkbaar niet geneigd was om met betrekking
tot migratie de lessen uit het verleden ter harte te nemen, stemt tot nadenken voor
wat betreft ons huidige intellectueel absorptievermogen. Dat is ingewikkeld
gezegd, maar ik bedoel enkel dit: migratie is van alle tijden, maar elke tijd
doet alsof hij er voor het eerst mee wordt geconfronteerd en reageert primitief.
*
Ook in de annex ‘Over enkele bijzonderheden bij de
mensenjacht’, een stukje dat waarschijnlijk (het wordt jammer genoeg in deze
vertaling niet uitgelegd) werd geschreven als reactie op de klaarblijkelijke
straffeloosheid waarmee radicaal-rechtse autochtonen in 1992-1993 ‘nieuwe
Duitsers’ konden belagen (door middel van brandstichting en dergelijke), is Enzensberger
uitermate actueel: hij stelt de vraag waarom – bij andere kwesties – links
verzet veel harder wordt aangepakt dan de acties tegen buitenlanders van
skinheads en dergelijk ultrarechts tuig. Je kunt het zo, kant-en-klaar,
overplaatsen naar wat er vorige week in Koksijde is gebeurd: een naar verluidt
nogal potige Vlaams-nationalistische betoging kreeg daar een vrijgeleide van de
plaatselijke politie, terwijl tegenbetogers ‘preventief’ werden opgepakt en een
nachtje in de cel mochten brommen. Gelukkig is er Facebook om dat soort
berichtgeving, waarover ik nergens in de ‘officiële’ pers iets mocht bespeuren,
te verspreiden.
*
Ik beveel iedereen die van ver of dichtbij iets met
vluchtelingen te maken heeft – en dat zullen wij, als het zo doorgaat, zeer
spoedig allemaal zijn – de lectuur
van Enzenbergers essay aan.