Bunny zwaait naar een fitnessfreak met een iPod en lycra
schokbrekers die misschien wel terugzwaait, naar een zwart grietje dat op een
gele moonhopper over de gazons (respect!) stuitert, naar een halfnaakt
schoolmeisje met op haar onderrug een neukplek ter grootte van een biscuitje,
die verbazingwekkend genoeg een tatoeage van een sliert of een lint blijkt te
zijn (‘Ongelofelijk!’ roept Bunny. ‘Er zit een strik om dat cadeau!’), naar een
poedelnaakte griet die een Brazilian wax gehad lijkt te hebben maar, beseft
Bunny als hij haar van dichterbij heeft onderzocht, in werkelijkheid een
huidkleurige string draagt die als het velletje van een worst deel van haar
anatomie is gaan uitmaken, en naar drie amazonegodinnen met dijen als
bliksemstralen die in laarsjes van schapenvacht met een bovenmaatse
oranjeblauwe strandbal staan te volleyballen (ze zwaaien in slow motion terug).
Bunny toetert naar twee verrassend geile potten die hun vinger naar hem
opsteken en Bunny lacht en ziet in gedachten voor zich hoe ze lekker met een
dildo in de weer zijn, hij ziet een meisje met x-benen en vlechtjes die aan een
rood-blauwe Brighton Rock-zuurstok likt (…)
Nick Cave, De dood
van Bunny Munro, 25