De wolken omhelzen
– Ik was
het stappen beu.
Parijs
was een cirkel geworden, om de zoveel uur kwam ik uit op de Place de la
République. Als het koud is, kun je niet blijven staan en rechtopstaand
creperen. Ik werd te vaak lastiggevallen wanneer ik de nacht doorbracht in
schuiloorden of in de stations. Ik moest telkens wachten op het aanbreken van
de dag vooraleer ik me te rusten kon leggen. Maar in januari krijg je op de
duur de indruk dat de dag liever tot aan het eind van de winter in zijn nest
blijft liggen. Neen, mijn leven is niet altijd zo bitter geweest. Als je
herinneringen zou kunnen bewonen zoals kastelen, dan zou ik nu op een witte
sprei liggen te rollebollen met een naar douchegel geurende man. Maar de
pletwalsen hebben mijn herinneringen al lang geleden vermorzeld, er is enkel
gruis van overgebleven.
– Mijn
voeten stonden in brand.
Ik had er
genoeg van om met die plastic zakken rond te zeulen. In de boulevard Magenta
ging ik liggen op een bank. Ik sliep niet, een soort wit licht en een
oorlogsgeluid bezetten mijn hoofd. De jongste tijd begin ik mijn verstand te
verliezen. Het lijkt wel alsof de standbeelden achter mij aanzitten en de
politiewagens me toesnauwen, en ik zie hoe mensen hun eigen lichamen hap na hap
opeten, tot ze helemaal verdwijnen
wanneer hun monden zichzelf in een afvoergat werpen. Straks word ik nog gek.
Dan zul je mij nog fietsen zien uitschelden, of de schoenen van mensen, en de
wolken zien omhelzen zoals geliefden doen.
Ik ben
bijna veertig jaar, ik kijk nooit naar mijn eigen aangezicht, en toch weet ik
zeker dat het eruitziet als een door het stoten tegen trottoirranden geblutste
blikken beker. Al die keren dat clochards me verkrachtten, sloot ik de ogen –
zoals ik ook deed telkens wanneer ik in ruil voor een halflege fles een klant
aan een ander doorgaf. Ik deinsde ervoor terug mijzelf te zien in mijn
weerspiegeling op hun glimmende, vuile gelaat.
– Nooit
heeft mijn zoon mij herkend.
Vroeger
vatte ik vaak post voor het gebouw waar zijn vader woonde. Zo kon ik hem ’s ochtends
zien vertrekken met zijn rugzakje. Hij groeide op, hij zou nog meer op mij
geleken hebben mocht hij een meisje zijn geweest. Nu is hij helemaal uit mijn
leven verdwenen. En ben ik mijn moederinstinct kwijt. Zoals ik ook mijn
gevoelens ben kwijtgeraakt, een na een, zoals mijn obsessies. Ik ben gevoelig
voor koude, dat wel, en ik hou genoeg van mezelf om mijn spiegelbeeld te
vrezen. Mocht men hem aan me willen teruggeven, ik zou met aandrang vragen dat
ik in de plaats zijn gewicht in wijn kreeg.
Régis Jauffret, Microfictions,
235-236 – mijn vertaling