wolkenfragmenten
uit Stephan Enter, Grip
1632
Toen het laatste rijtuig als een gordijn
voor het uitzicht werd weggerukt bleef hij kijken, naar het Belgische of
misschien al Noord-Franse land waarboven eenzelvig een paar roomwitte wolken
dreven. (18)
1633
In de diepte aan een kant lag de zee,
gedrenkt in een gedempte schittering waaruit heel ijl het gepruttel van een
vissersboot opsteeg en aan de horizon, honderd kilometer verder, schemerden als
verre wolken de bergen op het Noorse vasteland. (25)
1634
De bewolking spreidde zich uit,
het licht vloeide naar een ander deel van de wereld. (35)
1635
De zon, over het Kanaal meegereisd, had
het grootste deel van de wolken weer afgeschud. (40)
1636
Ze pauzeerden, planden toch een traject
naar de top, die zich verborgen hield in een wolk als een reusachtige
grauwe suikerspin. (56)
1637
‘De hele lucht glinsterde,’ zei hij nu
tegen de scholieren, ‘en toch sneeuwde het niet – er was zelfs geen wolk
aan de hemel.’ (64)
1638
Duizenden eeuwen lang sleepten wolken
eilanden van schaduw over glooiingen en door valleien, woei de wind zonder een
mast op zee en staarde dezelfde zon over dit land, dat vanaf het begin der
tijden zo haveoos was geweest en de mensen had bepaald en niet andersom zoals
in Nederland. (69)
1639
Ze keek naar het noorden, waar MoskenesØya en FlakstadØya zich graat na graat blauwer en ijler
aftekenden – en terwijl hij naar haar keek kreeg hij ineens, alsof de schaduw
van een wolk over het land trok, een donker visioen (…)
(117)