AVONDKLEDING
Ik ben niet vies
van decorum en ik kan de stalmeester van Wim Sonneveld alleen maar bijtreden:
‘Afstand moet er wezen, er is al genoeg waardevols naar de kloten gegaan.’ Maar
voor feestjes waarop mannen wordt gevraagd zich in avondkleding aan te dienen,
pas ik. Let wel, een propere blazer en een broek waarvan de onderkant van de
pijpen niet uitgerafeld is, en een goed gestreken wit hemd, dat mag voor mij
allemaal. Ja, het getuigt van beleefdheid ten aanzien van de aanrichter van het
feestje om netjes op zijn gelag te verschijnen. Maar de avondkledij die ik hier
voor ogen heb, de zogenaamde pitteleer, met een glanzende sierbies op de
zijkant van de broek, een vest die eindigt in een zwaluwstaart, een buikband
die het embonpoint flatteert, een kundig gevouwen pochette, een opzichtige
cravatte of vlinderdas... Neen, dat is alleen maar een sociaal distinctief. Ik
heb zo’n pak niet en als het mij zou worden gevraagd er een te dragen om ergens
te kunnen bijhoren, dan ga ik er niet een kopen en huren doe ik het al evenmin.
Dan maar niet.
Hoewel. Er is
toch ook iets moois aan. En dat is dat alle mannen er dan gelijk bij lopen. Het
feestkostuum als zwart-wit uniform waarin ze met gelijke wapens optrekken tegen
dat machtig heir van eenlingen met scherp getailleerde kleuren en geuren en
fonkelingen, met zachtige vlezige armen, met kuiten die zich opspannen om op hoge
hakken te kunnen lopen, met lonkende clivages en schittering van ringen,
halssieraden, haarkammen en oorbellen.