Wies is altijd een doener geweest, geen denker, en dat ze ook niet worden, maar nu ze haar leven steeds meer ervaart als een terugtocht uit de grote wereld van de daad en toegang heeft gekregen tot de kleinere wereld van de bloemen, de planten, de vogels, de wolken, de wind, de regen, van de kat en de hond en het oude schuurtje, van het vermolmde afdak, de dingen in huis, het licht en het donker, de lente en de herfst – een wereld waarin niets zich opdringt, integendeel, als je goed oplet zie je dat zij gewoon naast jou voortbestaat en altijd zal voortbestaan als een kleine eeuwigheid aan je zijde, maar waarin je onopgemerkt een tijdje kunt verdwijnen, een wereld die in diepste wezen overeenkomsten vertoont met die van de kindertijd, zonder alle beloftes en verwachtingen maar vol van zijn eigen raadsels en fluisteringen en schemergebieden terwijl alles er ook gewoon ís, de dingen die altijd bij je zijn, bij wie je thuis bent… Ach, laat maar, brave ontsporende volzin.
Robert Anker, Nieuw-Lelievelt, 245-256
ǁ
De eerste vaardigheden die een kind ontwikkelt – het hoofdje
oprichten (tussen de eerste en de derde maand), glimlachen (de tweede en de
vierde maand), zonder hulp rechtop gaan zitten (de zesde en de tiende maand) –
zijn de laatste vaardigheden die Alzheimerpatiënt verliest.
Jonathan Franzen, De
kunst van het alleenzijn, 29