22 oktober 2015
donderdag
Een mistroostige, mottige, miezerige ochtend. Het is nog
donker wanneer ik naar het station vertrek. Ik kan een persoon die achteloos
midden op het fietspad loopt maar ternauwernood ontwijken. Ik maak bijna een
impulsieve kwaaie opmerking maar doe het niet omdat het een allochtoon is. Wat
verderop staat fotograaf Peter De Bruyne, bekend van zijn wazige foto's,
haarscherp voor het verkeerslicht te wachten. Hij steekt een paraplu op maar
merkt dan dat het daarvoor te weinig regent, en trekt zijn paraplu dan maar
weer dicht. Hij heeft een rode muts op zijn hoofd en op zijn rug een rugzak
waarvan een vakje niet gesloten is. Ik steek het voorlicht op mijn fiets aan omdat
het nog te donker is om zonder licht te fietsen. Zoals de jongeman die ik
vlakbij het station kruis en die met een helse vaart op mijn kant de flauwe
fietspadbocht neemt zodat ik, ten tweede male tijdens deze korte rit, bijna
tegen iemand aan rijdt. Op het stationsplein staat het eerste skelet van het
ijssculpturenpaleis al overeind. Op de
trap naar het perron moet ik als een zalm tegen de stroom in een lading de trap
afdalende studenten trotseren. De meesten doen geen moeite om mij te ontwijken
en botsen tegen me aan. Ik denk aan het bericht vanmorgen, over depressieve
studenten. Eén op vijf volgens De Standaard, één op zeven volgens de
VRT. Nu ja, het is hoe dan ook veel. Ik vraag me af hoeveel studenten er
indertijd samen met mij depressief waren – want dat was ik ongetwijfeld een
tijd, alleen kreeg het toen nog geen naam. En van de weeromstuit denk ik dan weer
aan de brief die mij gisterenavond zo’n verdriet deed. Neen, deze dag is niet
goed begonnen. ¶ En dan, vlak voor het binnenrijden van het station
Gent-Sint-Pieters, komt de conductrice mijn wagon binnen. Een werkelijk
stralende glimlach. ‘Goedemorgen, mag ik uw vervoersbewijs, alstublieft.’ ‘Goeie
morgen,’ antwoord ik. ‘Ja, maar zo'n goede morgen is het niet,’ zegt zij, naar het
grijze buiten wijzend met haar open ogen. ‘Dat is waar,’ antwoord ik, ‘maar met
uw glimlach wordt het al meteen heel wat beter!’ ¶ Een vader moet zich door
zijn kind niet laten zeggen wat zijn rechten zijn. ¶ Vorige week schreef ik hier dat de notie van
‘doelstelling in het leven’ nauw samenhangt met de relatie tussen individu en
gemeenschap, dat in een geatomiseerde ‘samenleving’, zoals we die nu kennen,
het veel minder evident is om voor zichzelf een doelstelling te formuleren. Een
vergelijkbare idee las ik gisteren bij Jonathan Franzen, in diens zogenaamde Harper’s-essay (in De kunst van het alleenzijn), waarin hij onderzoekt welke weerslag
het uiteenvallen van de samenleving op de romankunst heeft. Dit zou ik graag
verder uitwerken. ¶ (...)