maandag 19 oktober 2015

James Salter, Lichtjaren


Je hebt geen spannend verhaal gelezen als je Lichtjaren van James Salter achter de kiezen hebt, geen intrige met onvoorspelbare plotwendingen, geen psychologische thriller. Dat allemaal is het niet. Wat je wel krijgt, is het leven zoals het is, met al zijn toevalligheden, contingenties en inconsistenties. Een boek dat realistisch is, maar niet op de manier van de hyperrealisten. Neen, de toets van Salter is impressionistisch. Met ruwe streken en zonder zich al te veel te bekommeren om een exacte en exhaustieve weergave van hoe de feiten zich werkelijk hebben voorgedaan, geeft hij uiteindelijk toch zeer accuraat een levensgevoel weer. De gelijkenis – die de herkenning mogelijk maakt – wordt zeer treffend als je, zoals bij een impressionistisch schilderij, het geheel vanop een kleine afstand bekijkt.

Het verhaal van Lichtjaren heeft weinig om het lijf. Nedra en Viri vormen een op het eerste gezicht gelukkig echtpaar. Ze hebben twee bloedjes van dochters, een mooi huis met een pony in de wei en een schildpad in de tuin, vrienden die regelmatig worden vergast op culinaire hoogstandjes en veel drank. Nedra is altijd bezig, heeft voortdurend nieuwe passies. Viri is een architect die het minder ver heeft geschopt dan hij aanvankelijk had gehoopt. Beide schaatsen scheef en zien het van elkaar door de vingers. De seks is al een tijdje uitgedoofd; het huwelijk is een ‘overeenkomst’, een contract, een gevangenis.

De relatie heeft haar hoogtepunt gekend. Zoals er in het jaar één zomer is, zo kent ook het leven zijn éne zomer. Dat is het paradijs. Het paradijs is, dat weten we, de plek waarnaar we, nadat we er zijn uitgeschopt, niet meer kunnen terugkeren. Op een gegeven ogenblik zet de neergang in. Dat is het ogenblik waarop de illusie in het leven wordt geroepen. Er bestaat een élders waar de vroegere harmonie kan worden teruggevonden. Dat élders heet voor Nedra en Viri: Europa.

Het moment komt dat ze die langverbeide reis aanvatten, maar ze gaan te laat. Nedra en Viri gaan na die reis uit elkaar, zonder dat daar echt een concrete aanleiding voor is. Behalve hun onrust. Nedra kan het best met deze crisis overweg, maar zij betaalt een hoge tol. Voor Viri is het lastiger om opnieuw tot een evenwicht te komen. Hij moet overweg met het verlies van zijn vrouw en de teloorgang van zijn huwelijk, maar ook, en vooral, met de vaststelling dat zijn leven te snel en te onvruchtbaar is voorbijgegaan. Hij heeft het stellige gevoel mislukt te zijn. En het grote verdriet is natuurlijk dat hij het geluk niet heeft herkend toen het er was.

Dat is het zo ongeveer. Meer is het niet.

En toch is Lichtjaren van James Salter een meesterwerk. Maar dat ligt dan vooral, en eigenlijk uitsluitend, aan de manier waarop Salter vertelt. Aan zijn schriftuur.

Salter is een meester van de verdichting – en in die zin is hij een poëet. Hij zegt niet alles, laat de lezer zelf aanvullen. Salter weet hoe hij motieven moet uitzetten, connotaties laten slingeren – hij laat ze de lezer zelf oprapen. Salter beheerst zeer goed de kunst om het mysterie te bewaren, hij toont dat het leven niet volledig kan uiteengezet worden. Hij borstelt met de grove toets. Zijn impressionisme is uiteindelijk realistischer dan het hyperrealisme van Frantzen of Yates, die gelijkaardige verhalen vertellen in vergelijkbare settings, maar op een andere en, wat mij betreft, minder interessante manier. Salter is meer taalkunstenaar dan socioloog. Dat zijn verhaal – onvermijdelijk – speelt in een bepaalde periode, en gesitueerd is op een bepaalde plek in de sociale stratificatie van de Verenigde Staten, is minder essentieel. Salter schrijft een tijdloos drama, hij heeft het over de tragiek van, à la limite, elk huwelijk, of dan toch van de meeste huwelijken. Hij heeft het over het onvermogen dat wij allemaal kennen en dat dus zeer herkenbaar is.

De titel Lichtjaren dekt goed de lading. De roman gaat over tijd, over de tijd die niet herkend wordt, de tijd die zich voortspoedt naar het einde. Maar hij gaat nog meer over licht. Zeer onnadrukkelijk, maar daarom niet minder zorgvuldig, zet Salter dat motief uit.

‘Hoe kunnen we ons verbeelden hoe ons leven moet zijn als het niet verhelderd wordt door het leven van anderen?’, schrijft hij. De vriendschappen en liefdes die we ontwikkelen werpen licht op ons leven. Maar er is ook de zomer van het leven, die – helaas! – al te kortstondig is. Er is het licht van de stad met haar beloftes van snelheid en materiële welvaart. Er is het licht van de knusse gezelligheid die verondersteld wordt te heersen tijdens de in familieverband gevierde eindejaarsfeesten. Er is het licht van de liefde, ook als deze overspelig is: de liefde die altijd een illusie blijkt te zijn (behalve als het om de liefde van een ouder voor zijn of haar kind gaat) – en wat liggen de woorden illusie en illuminatie dicht bij elkaar! Er is het licht dat de rimpels in het aangezicht zichtbaar maakt. Er is het milde licht van de ouderdom.

De roman is geschreven vanuit het standpunt van de alwetende verteller, die de twee hoofdpersonages volgt en tot diep in hun ziel kan kijken. Zij zijn voor hem een hij en een zij. Maar een paar keer komt de verteller als ‘ik’ naar voren. Zo begint hij zijn deel 4 met de opmerking: ‘In de herfst kwam hun scheiding door. Ik wou dat het anders had kunnen gaan.’ Op die plaatsen toont Salter zijn persoonlijke betrokkenheid; het maakt Lichtjaren een des te aangrijpender en authentieker document.