Droom: Ik kijk samen met G. uit het raam van een derde
verdieping naar het pleintje voor het gebouw waarin wij ons bevinden. Beneden,
op het gelijkvloers, bevindt zich de winkel die G., of de toekomstige
volwassene in hem, uitbaat. Daar zou hij moeten op klanten wachten, maar hij
blijft liever boven, bij mij, zijn vader. Er belt een klant aan. We roepen door
het raam dat hij moet wachten, maar dat geduld wil die klant niet opbrengen.
Wat later belt er iemand aan de deur van onze verdieping aan. Hij heeft zich op
onduidelijke wijze toegang verschaft tot de winkel en van daaruit tot onze
verdieping. Hij is speciaal naar boven gekomen om G. diens aandeel in de winst
te komen overhandigen. Ik maak, vaderlijk, aan G. duidelijk dat hij daar
beslist niet altijd zal moeten op rekenen: niet iedereen is zo eerlijk. (Het is
overigens de eerste keer dat G. in een van mijn dromen een hoofdrol speelt.)
*
P. struikelt over het snoer dat de in het midden van de
tafel opgestelde fonduepot van elektriciteit voorziet. Een deel van de kokende
olie gutst over de rand, vlak naast P.’s hand en G.’s aangezicht. Dit was bijna
een catastrofe…