‘Gli occhi sul golfo’, zo luidt de slogan waarmee vastgoedondernemer
Edoardo Nottola tot gemeenteraadslid wil worden verkozen. Op die manier wil hij
zijn malafide praktijken met politieke dekking voortzetten. De golf waarvan
sprake is die van Napels. De skyline aldaar was in 1963, het jaar waarin Francesco
Rosi zijn protestfilm Le Mani Sulla Città
uitbracht, al danig verknoeid – zo blijkt ten overvloede uit de beginbeelden
die vanuit de lucht werden gemaakt. Napels was door de geallieerde
bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog zeer zwaar getroffen. Maar
nauwelijks twintig jaar later rijzen de appartementsblokken al hoog tegen de
bergflanken op. De verkiezingsaffiches van Nottola vermelden natuurlijk niet
dat enkel de bewoners van de naar de golf gekeerde appartementen van dat ‘zicht
op de golf’ zullen kunnen genieten.
Rosi toont vanuit zijn helikopter ook de laatste krottenbuurten
van de stad. Meteen is de tegenstelling duidelijk: onder het mom van sanering
moet de arme Napolitaan wijken voor het grootkapitaal. Bij de bouw van de
nieuwe blokken is van architecturale kwaliteit enkel sprake in bouwtechnische
zin: de enige bekommernis is dat ze hygiënisch zijn en overeind blijven staan.
Het is een goedbewaard geheim dat aannemers niet altijd de beste cement mengen.
In de oude straten bruist nog het levende leven: veel
miserie uiteraard, maar ook een smidse, de was die boven de straat uithangt, kletswijven
die uit de ramen hangen, spelende kinderen. Het contrast met de kille
appartementen is schril. Ja, die hebben alle ‘voorzieningen’, zoals dat dan
heet. Ook gas. Wat me, toen het woord werd uitgesproken (en in het Italiaans
klinkt het raar), aan iets anders deed denken. Over huur- en aankoopprijzen
werd dan weer opvallend weinig gewag gemaakt. Stadssanering is ook altijd
sociale uitzuivering.
Achter dit alles staat de politiek, uiteraard vooral in haar
verhouding met het grootkapitaal. Enfin, eigenlijk staat daar alleen het
grootkapitaal, met de politiek als schaamlapje tussen zichzelf en het volk. Het
arme, naoorlogse, grotendeels onwetende en onmondige Napolitaanse volk. Het kruisbeeld
in de gemeenteraadszaal waakt over de debatten. Over de maffia zwijgt Rosi
zedig.
Een man – het zijn allemaal mannen – tekent in het begin van
de film een vierkant op de zandige grond achter de recentste stadsuitbreiding.
Hij zegt hoeveel het nu waard is en hoeveel het volgend jaar zal waard zijn. Die
scène roept Rousseau op, die wist dat alle miserie begon toen de eerste mens
een stok in de grond stak en zei dat dat stuk voortaan het zijne was.
Niet toevallig steekt er in de fillm ook een casinoscène.
Een van de magnaten zet, sigaar in de bek, zonder verpinken een hoeveelheid
geld in die veel van die sukkels in de sloppenwijken in een heel leven niet
weten te verzamelen.
Le Mani Sulla Città
moet in ’63 toch een stevige indruk moet hebben gemaakt. Didactisch, soms op het
drammerig-propagandistische af, maar de manier waarop Rosi de instorting van
een oud pand in beeld brengt en de tumultueuze gemeenteraadszittingen
regisseert, of naar het einde toe actualiteitsbeelden integreert…: dat maakt
deze film zeer de moeite waard.