De waard heeft een rood, van Breughel geleend gezicht
aangedaan onder een metershoge witte koksmuts en wordt in het bedienen
bijgestaan door twee mollige dames uit weer een latere maar toch ook niet deze
eeuw. Zij scharrelen bedrijvig heen en weer en pompen het bittere en het zwarte
en het andere bier met lange, houten hendels naar boven, in halve of hele
pinten, precies zoals de klanten het willen. In het begin lijkt zo’n groot glas
‘bitter’ op een mondvol erg nat en een beetje vreemd smakend water. Schuim
hoort er in Engeland niet op, het koolzuurgehalte is heel gering, en de
temperatuur is veel minder koud dan wij het drinken, maar het went, en na een
tijd is het lekker.
In lage luie stoelen zitten groepjes mannen onder hun
kapstokken met tweedjassen en bolhoeden, alle toeristische gegevens kloppen, de
waard snijdt neuriënd met messen zo dun als breinaalden dikke plakken vlees op
hele dunne boterhammen, de diensters tappen het bier en mengen vreemde dranken,
een zacht gemurmel over verkiezingen en andere belangrijke dingen stijgt langs
muren vol prachtige spullen van koper en porselein omhoog naar het op ruwe
balken hangende gele plafond.
Cees Nooteboom, Labyrint
Europa, 230-231