zaterdag 26 september 2015

los ingeslagen 285



25 december 2001


Kerstmis. Het is hier vijftig graden warmer dan in Beieren. In Brazilië heeft het de afgelopen 48 uur meer geregend dan in het voorbije halfjaar. Er zijn overstromingen in Marokko. Kerkleiders roepen op tot meer wereldvrede.


Jean-Philippe Toussaint, De televisie:

144 : ‘…naar mijn mening mag je wel categorisch zijn in je bewondering, maar dient bij afbrekende kritiek gematigdheid te worden betracht. Onwetendheid, op elk gebied, onbegrip, onvermogen zich gewonnen te geven, onvermogen tot liefde mogen niet tot deugden worden verheven…’

147-8 : ‘Ik had altijd een paar van die boekjes bij me als ik uitging, ik stak ze in mijn zak voordat ik mijn werkkamer verliet, en afhankelijk van het soort uitstapje dat ik ondernam, was ik voortdurend bezig ze vol te schrijven met flarden van zinnen en invallen, aforismen en gedachten, allerlei observatie en formuleringen […], die ik doorgaans nooit gebruikte als ik eenmaal aan het werk was. Want ik meende dat een gedachte, hoe briljant ze ook was, het niet werkelijk waard was onthouden te worden als ze, alleen maar om niet te worden vergeten, moest worden vastgelegd. Als ik trouwens bij toeval, liggend op mijn bed of aan mijn bureau gezeten, die boekjes wel eens opensloeg om ze door te bladeren, en soms met genoegen even bleef kijken naar een tekening of houtskoolschets die ik af en toe op een bladzij had neergekrabbeld, trof ik niets bijzonder belangwekkends aan in al die aantekeningen die ik zo te hooi en te gras had gemaakt. Al die gedachten waarvan ik de noodzaak had gevoeld ze te noteren en die ik zo relevant had gevonden toen ze bij me waren opgekomen, leken me nu wel erg flets, hun inkt was opgedroogd, hun geur vervlogen, en als ik er nu nuchter naar keek, zonder geestdrift of weerzin, ging het er eigenlijk net zo mee als met mijn onderbroeken wanneer ik die in een plastic zak deed om ze naar de wasserij te brengen en waarvoor ik dan alleen nog maar een vaag soort vertrouwde vertedering voelde die meer te maken had met de herinnering aan wat ons een poosje had verbonden dan aan de verdiensten die ze objectief gezien bezaten.’