‘Elke minuut kan de laatste zijn – en elke brief –, daarom
is het absoluut nodig te zeggen waar het op aankomt, en niet over
onbenulligheden te schrijven.’
Aldus Michaïl Sjisjkin in zijn brievenroman Onvoltooide
liefdesbrieven vlak na de passage waarin we een verklaring voor zijn titel
aantreffen: ‘Ik kan de gedachte niet van me afzetten dat elke brief van me,
zelfs deze, de laatste kan zijn. Of een
onvoltooide. Alleen in opera’s eindigt alles zinvol, met de laatste noot van de
afsluitende aria. Maar hier wordt lukraak gestorven.’ (200)
Onvoltooide liefdesbrieven bevat achtenveertig brieven,
afwisselend geschreven door de verpleegster Sasjenka (Sasjka, Sasja) en soldaat
Volodjenka (Volodja), die in het Russische leger een slag in de Bokseropstand
moet gaan uitvechten in China. Het wordt in de loop van het boek alsmaar duidelijker
dat de twee geliefden, ook al beweren ze voortdurend het tegendeel om elkaar
moed in te spreken, elkaar nooit meer zullen terugzien.
De brieven bereiken nooit hun bestemmeling aangezien er in
de antwoorden nimmer wordt ingegaan op aangesneden kwesties. Hoe zou het ook
kunnen: soldaat Volodjenka blijft schrijven vanuit dat verre jaar 1900 van de
Bokseropstand, terwijl we zien hoe Sasjenka daarentegen ouder wordt en naar een
steeds dieper verleden terugschrijft.
In de titel, Onvoltooide liefdesbrieven, lees ik dat deze
brieven samen het verhaal vormen van een onvoltooide liefde. Maar de brieven
zijn ook onvoltooid omdat ze, in grote haast en verwarring gecomponeerd, soms
erg fragmentarisch zijn. Toch zeker de brieven van Volodjenka. De
oorlogsomstandigheden worden op den duur zo precair dat hij zich nauwelijks nog
kan concentreren en niet verder komt dan ‘flarden’: ‘Mijn hoofd bevat alleen
maar flarden, daarom schrijf ik je ook flard bij flard.’ (278) De fragmentarische
notities, die uiteindelijk niet veel meer zijn dan primaire reacties op gruwel
en ziekte, weerspiegelen de fysieke desintegratie waaraan Volodjenka
uiteindelijk ten onder gaat.
Ook in de brieven van Sasjenka zie je die parallel tussen
schrijfstijl en fysieke neergang, die echter, in tegenstelling tot die van haar
geliefde, het gevolg is van veroudering. In haar laatste brieven keert ze terug
naar een schier kinderlijk, dromerig en ijl verwijlen bij wat ze waarneemt: een
lege wereld van witte schittering en sneeuw, iets ongerepts dat in elk geval
fel contrasteert met de hitte en het slijk en de blubber en het bloed waarin
Volodjenka wegzinkt.
Het schrijven van deze brieven is voor beide protagonisten
van deze tegelijk verschrikkelijke en hoopgevende roman een noodzaak. Schrijven
is de enige manier die is overgebleven om de afwezigheid te overwinnen en
elkaar aan te raken. Slechts met woorden, maar toch. Voortdurend wordt een
hereniging in het vooruitzicht gesteld – daarom zijn deze brieven ook
liefdesbrieven. De thema’s van afwezigheid, het gescheiden zijn der lichamen,
het streven naar een versmelting van de twee helften waarin wij uiteen zijn
gevallen, beheersen het boek. Dood en afwezigheid staan tegenover de liefde
die, over de fysieke afstand en zelfs de dood en dus de tijd heen, voor een
troostende aanraking kan zorgen.
Sjisjkin slaagt erin om deze thema’s tot een domein ver
buiten het menselijke uit te spreiden want hij haalt er de astronomie bij (in
de big bang is de verwijdering begonnen) en de sterren en hun onderlinge
afstanden, die zo groot zijn dat ze in tijd moeten worden uitgedrukt. Maar ook
in de cellulaire biologie vindt Sjisjkin beelden, zoals de celdeling van
microwezens, die hij aanwendt om het over eeuwigheid en onsterfelijkheid te
hebben.
Zoals de meeste hedendaagse romans gaat ook Onvoltooide
liefdesbrieven over het schrijven zelf, over hoe je door te schrijven iemand
kunt proberen te zijn, en over hoe je de wereld en de tijd kunt proberen te
organiseren en tegen de dood in stelling brengen.
De allusie op de eerste woorden van Genesis, al meteen op de
eerste bladzijde, over het begin van alles en dat dat begin het Woord was, kan
niemand ontgaan. De big bang, die daar meteen mee in verband wordt gebracht, lijkt
vooral een kwestie van materie en fysica, maar Sjisjkin haalt ook het woord, en
meteen ook het vertellen en schrijven en het met behulp van woorden proberen te
overwinnen van afstand in die oergebeurtenis binnen: ‘vooralsnog wordt er in de
scholen als vanouds op gehamerd dat er eerst een grote explosie is geweest en
dat alle materie alle kanten op is gevlogen. Daarbij zou alles al vóór de
oerknal hebben bestaan – zowel de nog niet gezegde woorden als alle zichtbare
en onzichtbare melkwegen.’ (5)
Sterren vormen een belangrijk motief in dit boek omdat ze
mensen, ook mensen die zich op grote afstand van elkaar bevinden, dichter bij
elkaar kunnen brengen. Bijvoorbeeld doordat zij er, door afstand van elkaar
gescheiden, op hetzelfde moment naar kijken. Maar zij kunnen ook beseffen dat
zij allebei uit het zelfde sterrenstof zijn gemaakt. Sjisjkin heeft het daarom
over moedervlekken die op een rug (20) of in de uitslag op een buik (48) patronen
vormen die aan sterrenbeelden doen denken. En niet alleen de geliefden kunnen
elkaar hierin terugvinden, uiteindelijk geldt het voor alle dingen: alle
materie is afkomstig uit die ene oerknal, en daardoor kan het gebeuren dat de
lichtjes in de masten en ra’s van de schepen in een haven samen ook
sterrenbeelden vormen (83), of de gaatjes in een tegen het licht gehouden vel
veelgebruikt doorslagpapier (168). Dat laatste beeld klinkt dan nog eens door
in de ‘stapels doorprikt dik papier’ (186): de gedichten die de blinde
stiefvader van Volodjenka had geschreven.
Ik werk hier deze cluster van motieven en beelden
(oerknal-sterrenbeelden-lijfelijkheid-schrijven-poëzie) uit in een poging om
aan te tonen hoe knap dit boek is gecomponeerd. En er zijn meer van die
clusters. Geen enkele verbinding wordt expliciet aangeduid; de lezer heeft veel
werk te verrichten – dat vergt aandacht en geduld maar de voldoening is er des
te groter door. Zo vertrekt er vanuit die sterren nog een andere lijn: de
Melkweg lijkt de hemel in twee helften te delen (11 en 165); dat motief vinden
we terug in het beeld van de splitsende protozoa (189), en in ‘de hechting die
je [Volodjenka] daar beneden hebt (...) als bij een poppetje en alsof ze je uit
twee helften hebben gemaakt.’ (17) Uit dat omhulsel dat door die hechting wordt
samengehouden komt het zaad dat leven voortbrengt (via talloze celdelingen),
zoals ook door de oerknal alles wat in potentie al aanwezig was is vrijgekomen.
Enzovoort, enzovoort: je raakt niet uitgelezen want Sjisjkins boek is een
voortdurende en niet te stuiten uitnodiging om verbanden te leggen tussen al
die dingen die op elkaar rijmen als je er maar op de juiste manier naar kijkt.
Waardoor ook de onbenulligste zaken hun belang krijgen. Daardoor blijft het
juist dat de tijd te kort is om over onbenulligheden te schrijven.
Volgens de Griekse filosoof Democritos bestaat het Al uit
een grote hoeveelheid atomen die elkaar nooit raken. Dat is de toestand van de
wereld nadat de oerbol uit elkaar is geknald. Zo is ook de toestand tussen man
en vrouw, want zij bevinden zich in een onoverkomelijke scheiding. De woorden
moeten alles lijmen, ze kúnnen alles lijmen. Woorden beogen onsterfelijkheid
door de oorspronkelijke harmonie – waarin alles met alles rijmt , de dingen en
de mensen elkaar (aan)raken en elke afwezigheid ongedaan is gemaakt – te herstellen.
Dan worden de beide helften waarin de aanvankelijke eenheid van het
liefdeskoppel is uiteengevallen opnieuw samengevoegd. ‘Hoe langer jij niet in
mijn buurt bent, des te groter deel van me word je. Soms begrijp ik zelf niet
eens waar jij eindigt en waar ik begin.’ (70-71)
Als boeken over de liefde gaan, dan is dat maar schijn want
eigenlijk gaan ze over de dood, zegt Sjisjkin. Of neen, ze gaan niet over de
dood maar over de eeuwigheid. Die boeken vangen de kleine dingen die het leven
de moeite waard maken (als je ze goed ziet, hoort, ruikt, proeft, voelt) en
verschaffen deze dingen een eeuwigheid zoals een vlieg in een brokje barnsteen
ook voor altijd blijft bestaan. ‘De simpelste dingen kunnen ervoor zorgen dat
je sterft van geluk.’ (16) In dat vermogen om in kleine dingen het geluk te
vinden en om dit geluk te delen, schuilt de sleutel die maakt dat de liefde de
barrière, door de dood opgeworpen, kan ontsluiten. ‘Dit is waarschijnlijk wat
ons met elkaar verbindt: twee gelukkige mensen. En wat doet het ertoe dat hij
ooit is gestorven en dat ik nog hier ben. Vergeleken met ons geluk stelt de
dood niets voor. Hij is daaroverheen gestapt, als over een drempel, naar mij
toe.’ (18) In het schrijven wordt de dood overwonnen: ‘Ik schrijf – dus ben ik
nog in leven.’ (112) ‘Zolang we schrijven, betekent dat dat we nog in leven
zijn.’ (269) Dat is ‘de kracht van het woord’, ‘de enige reële
onsterfelijkheid.’ (162)
Genesis is niet de enige referentie die Sjisjkin opdiept uit
het grote westers cultuurboek. Zo komen bijvoorbeeld ook Hamlet en Stendhal aan
bod, en nog vele anderen. Vaak worden hun woorden impliciet geciteerd (ik heb
ze zeker niet allemaal herkend). Ook de Ark van Noach vaart in deze roman
voorbij (213-214). Zoals Noach een ark bouwde om alle dieren van de zondvloed
te redden, zo wil Volodjenka ook een ark bouwen. ‘Alleen bestond mijn ark niet
uit balken maar uit woorden. (...) Ik dacht dat ik alles wat van groot belang
was moest opschrijven.’ (214)
Onvoltooide liefdesbrieven is een amalgaam van referenties,
buitengewoon beeldende en, jawel, poëtische observaties, een ambitieuze evenwichtsoefening
tussen het immens grote en het infiem kleine in een poging om de tijd te
verschalken door een gesprek met de doden. Dat alles in een strakke compositie,
waarin alles inderdaad op alles lijkt te rijmen maar waarin ook aandacht is
voor de ontoereikendheid en het verhakkelde van onze levens...: Onvoltooide
liefdesbrieven is een meesterwerk waarmee je met één lectuur zeker niet klaar
bent.