maandag 7 september 2015

& 24



GESTERKT

Normandië is groen en vruchtbaar, maar niet dit jaar. Ook ginds regende het tot voor deze week een hele zomer niet. Ik zag droge beekbeddingen, dorstige mensen en spichtige koeien die met lange tongen bladeren van de appelbomen rukten.

Eenzaam fietsend over de D90 tussen Trun en Saint-Pierre-sur-Dives, een stadje halverwege Lisieux en Caen, doorkruiste ik op het middaguur het dorre landschap. Optornend tegen een strakke noordenwind, die zich uitleefde over de gele vlakte. De dorpen lagen er verlaten bij, zoals steeds vaker in Frankrijk. Mijn drinkbus raakte leeg, en de ‘moraal’ – zoals de wielrenners zeggen – zakte.

Om de drie, vier kilometer passeerde ik een dorp, almaar dorstiger. Ik nam me voor halt te houden en, bij gebrek aan winkels, water te vragen. In het gat Barou-en-Auge vond ik niemand, maar wel trok een kerkje mijn aandacht. Het portaal was door verval losgeslagen van het schip. In de kerk vloog een verdwaald winterkoninkje hopeloos tegen de ruiten aan. Ik probeerde het naar de deur te lokken, maar het vloog het altaar op. Ik veronderstelde dan maar dat het daar in goede handen was. In de sacristie lag op een lezenaar een zwaar geteisterd gebedenboek: gescheurde bladzijden en een verweerde lederen omslag verraadden een langdurig niet-gebruik. Op het kerkhofje vond ik een kindergraf, met daarop een engelenbeeld – een wezen aan wiens of wier vleugels, blijkens het gebeitelde gebed, de behouden vaart van een al te jonge aflijvige werd toevertrouwd.

Gesterkt stapte ik weer op mijn fiets, en vond twee dorpen verder goedertierene waterverstrekkers.

Verschenen in De Standaard van 30 augustus 1995