I:823-833
Wanneer Marcel in Balbec informeert naar de groep jonge meisjes
die hij op de boulevard heeft gezien, blijkt dat iedereen zich de groep herinnert
zoals hij enkele jaren geleden op een foto werd vastgelegd. Maar van die op het
strand spelende kinderen waren de identiteiten nog niet gedifferentieerd: ces enfants trop jeunes étaient encore à ce
degré élémentaire de formation où la personnalité n’a pas mis son sceau (stempel)
sur chaque visage (823:24-27).
Vandaar dat Proust de aanblik van de groep amorphe
(823:12) noemt, maar ook délicieuse
(823:12) – waarmee hij lijkt te suggereren dat door de adolescentie waarin de
meisjes ondertussen zijn terechtgekomen, er toch iets van hun oorspronkelijke
aantrekkingskracht is verdwenen.
Marcel realiseert zich hoe ontluisterend het is dat hij deze
meisjes, die hij hoopt terug te zien, slechts bij toeval een eerste keer heeft
gezien – en dat het de gewone gang van zaken zou zijn indien deze toevallige
ontmoeting vergeten zou raken.
Saint-Loup kan Marcel niet nader tot de meisjes brengen.
Daarvoor spendeert hij te veel tijd in het restaurant van Rivebelle, waar
Marcel hem ten andere vaak vergezelt. En zo is het mogelijk dat Marcel daar de
schilder Elstir ontmoet wiens naam, zo herinnert Marcel zich, ooit door Swann
werd vernoemd. Alleen dat al maakt Marel razend benieuwd – hoewel hij zich toch
ook realiseert dat zijn bewondering l’idée
creuse de « un grand artiste » (827:11) betreft en niet diens oeuvre, want
dat kent hij niet eens. Het onderscheid dat Proust hier maakt tussen de
persoonlijkheid van de kunstenaar en diens werk moeten we zeker bijhouden.
In hun jeugdige overmoed veroorloven Marcel en Saint-Loup zich
om door middel van een briefje zichzelf aan de beroemde kunstenaar kenbaar te
maken en hem uit te nodigen voor een gesprek. Elstir gaat daar op in. Hij
nodigt Marcel zelfs uit voor een bezoek aan zijn atelier in Balbec. Marcel
realiseert zich dat hij dat meer te danken heeft aan enkele blijkbaar
verstandige opmerkingen over beeldende kunst dan aan zijn connectie met Swann. En
het valt hem ook op dat Elstir Saint-Loup níet uitnodigt, wellicht omdat diens amabilité d’un grand seigneur, si charmante
soit-elle, a l’air d’un jeu d’acteur, d’une simulation (827:39-40). Het
moge duidelijk zijn dat de grand artiste
Elstir aan dergelijk sociaal geconditioneerd mimespel een broertje dood heeft. Marcel
ziet hier kunstenaarschap en authenticiteit een verbond aangaan tegen de
sociale conditionering in waardoor het ware kunstenaarschap wordt
geperverteerd. Hij begrijpt dan ook dat Elstir een teruggetrokken bestaan
leidt. Hij vraagt zich echter wel af in hoeverre dat isolement gepaard gaat met
een voornemen om de gedesavoueerde goegemeente later te verbazen met het
verrichte werk, wat in zekere zin een wraak zou inhouden, of dat het een werkelijke
onthechting inhoudt.
De volgende dag ziet Marcel, op wandel met zijn grootmoeder,
een van de meisjes van de groep. Deze afleiding voert hem weg van het voornemen
om Elstir op te zoeken. Tot ergernis van zijn grootmoeder, want die vindt dat
Marcel de kans om een groot kunstenaar te ontmoeten niet mag laten voorbijgaan.
Marcel redeneert dit verwijt
weg: les émotions qu’une jeune fille
médiocre nous donne peuvent nous permettre de faire monter à notre conscience
des parties plus intimes de nous-même, plus personnelles, plus lointaines, plus
essentielles, que ne ferait le plaisir que nous donne la conversation d’un
homme supérieur ou même la contemplation admirative de ses oeuvres (833:26-32).
De onderbuik krijgt voorrang op het hoofd.
Maar de zelfbegoocheling behoeft niet eens zo’n hoogdravende
argumentatie: Marcel vreest gewoon dat hij, door Elstir in diens atelier op te
zoeken, een gelegenheid zal missen om de meisjes te zien: Je prenais tous les prétextes pour aller sur la plage aux heures où j’espérais
pouvoir les rencontrer. (832:22-23) Dat is lastig want hij weet niet
wanneer zij daar hun opwachting gaan maken. Marcel probeert in hun
onregelmatige verschijningen een statistische regelmaat te ontwaren, hij
probeert: dégager les lois certaines, acquises
au prix d’expériences cruelles, de cette astronomie passionnée (831:33-35).
Precies die onzekerheid – en nog meer de onzekerheid of hij ze überhaupt nog
wel ooit te zien zál krijgen (ze zijn misschien vertrokken naar Parijs of
Amerika!) – weekt in hem de liefde los: liefde is maar mogelijk door le risque d’une impossibilité (832:9).
Onnodig te zeggen dat Proust hier een diepe waarheid aanraakt: liefde of
verliefdheid waarvan de uitkomst op voorhand vastligt, is oninteressant.
Marcel beseft dat hij niet naar één van de meisjes, maar
naar heel hun groep verlangt, naar hun société
rajeunissante où regnaient la santé, l’inconscience, la volupté, la cruauté, l’inintellectualité
et la joie (830:15-17). Het lijkt wel een gemeenschap die in al zijn
kenmerken het tegenovergestelde is van Marcels eigen karakter en leefwereld –
wellicht daarom dat er zo’n bekoring van uitgaat.
Ga voor de vorige afleveringen van deze Proust-lectuur naar: Rechercheur.