7 december 2001
Marguerite Yourcenar, Archieven uit het Noorden:
224: ‘Ze waren op het punt gekomen waarop gelieven zichzelf
een vakantie toestaan.’
246: ‘…de kranten, die ik niet las…’
247: ‘…het leven is er gauw bij om nieuwe banden te scheppen
op de plaats van die waarvan we ons bevrijd waanden; wat we ook doen en waar we
ook gaan, om ons heen verrijzen door ons eigen toedoen muren, eerst een
beschutting, weldra een gevangenis.’
*
Yourcenar doet me zin krijgen om mijn familiegeschiedenis op
te schrijven. (Stof voor literatuur genoeg!) Voor het te laat is. Wat een luxe
overigens, van ’s Werelds doolhof liggen nog twee ongelezen delen op mij
te wachten!
*
Op tv zien we een fragment van een toneelstuk van Woody
Allen, opgenomen door een of ander Vlaams gezelschap (met niet van de minste
namen, die ontstellend stuntelig staan te acteren, zo op het eerste gezicht).
Drie bevriende koppels. Een staat recht en neemt het woord. Dat wil zeggen: de
man neemt het woord, de vrouw staat verlegen handenwrijvend tegen hem aan te
schurken. ‘Vrienden, we hebben er lang over nagedacht, het heeft ons moeite
gekost om tot een besluit te komen… We gaan scheiden!’ Consternatie, natuurlijk.
Iedereen had precies het omgekeerde verwacht: dat ze nu eindelijk, na al die
jaren samenwonen, gingen trouwen, settelen en kinderen krijgen. We kijken
elkaar aan en zeggen niets. (…) Wat is tussen haakjes het sterke van de woody-alleniaanse
invalshoek? Dat hij de futiliteit van onze onoverkomelijke trivialiteiten
uitvergroot tegen het licht van de eeuwigheid, vertegenwoordigd door de lach,
die van alle tijden is.